Sociale psychologie aantekeningen
Hoorcollege 1 - 14-11-2023
Epistemologisch: wat gebeurt hier? hoe moet ik dit duiden?
Existentieel: ben ik veilig en geborgen in deze wereld?
Identificatie: ik wil me goed voelen over mezelf en de groepen waar ik bij hoor
Axioma’s Sociale Psychologie: Menselijk denken, doen en voelen = f(Persoon x Situatie)
Voorbeelden: Verschillende mensen reageren verschillend op dezelfde situatie. Belangrijke
persoon hierbij: Kurt Lewin
“If people define situations as real, they are real in their consequences”(Thomas & Thomas,
1928)
De mens construeert eigen realiteit. Het denken, doen en voelen van mensen wordt sterk
beïnvloed door de situatie, of liever, door hun interpretatie van de situatie
Omgeving beïnvloedt mensen hun gedachten, gevoelens, en gedragingen
Heider & Simmel (1944): De mens construeert eigen sociale realiteit
(social construals), vaak in termen van persoonseigenschappen. Belangrijke persoon
hierbij: Fritz Heider
Fundamentele Attributiefout: Oorzaken gedrag toeschrijven aan
persoonlijkheidseigenschappen (Lee Ross).
Self-Fulfilling Prophecy: (on)geloof in een persoon veroorzaakt dat (on)geloof in de persoon
realiteit wordt. Wordt ook wel Pygmalion-effect (Ovidius) genoemd. Van alle informatie die
binnenkomt, blijft vooral de "zie je wel"-indruk hangen
Cold-hot empathy gap: de neiging om te vergeten hoe emoties ons denken en handelen
beïnvloeden wanneer we niet in dezelfde emotionele toestand verkeren. Belangrijke persoon
hierbij: Loewenstein (1996)
Het basisprincipe van de sociale psychologie:
Twee manieren van informatie verwerken:
1. Gecontroleerd – Automatisch
2. Systematisch – Heuristisch (Chaiken)
3. Centraal – Perifeer (Petty)
4. Rationalistisch – Experiëntieel (Epstein)
Waardoor we kiezen welke manier van informatie verwerken hangt af van:
1. Hoe graag we de informatie willen (gemotiveerd, belangrijk, duur, zelf gerelateerd)
2. Of we de informatie koning kunnen maken (genoeg cognitieve capaciteit, voldoende
informatie)
,Schema’s en heuristieken (= eenvoudige, praktische vuistregels die ons helpen om
efficiënter te denken en handelen, maar ze kunnen soms leiden tot systematische
denkfouten) als je niet anders wilt, niet anders kunt
Als je want zegt achter iets wat je vraagt zeggen veel meer mensen ja op je vraag: Werkt,
omdat mensen informatie oppervlakkig verwerken: heuristische informatie verwerking.
Voorbeeld onderzoek impliciete stereotypen: Payne (2001), misperceiving weapon: er werd
ontdekt dat mensen de neiging hebben om sneller een object als wapen waar te nemen
wanneer ze worden blootgesteld aan een afbeelding van een Afro-Amerikaans gezicht,
vergeleken met een blank gezicht.
Correll, Park, Judd & Wittenbrink (2002): Ook shooter bias onderzoek
Hoorcollege 2- 15-11-2023
Sekse-categorisatie begint al vroeg: Bijvoorbeeld bij babies: Waarom huilt de baby? (Condry
& Condry, 1976) Bij een jongetje: omdat hij boos is. Bij een meisje: omdat zij bang is.
Voorbeeld van sociale categorisatie processen: Kandinsky versus Klee. Door mensen in te
delen of ze meer van Kandinsky of Klee hielden ontstond er al frictie tussen groepen.
Effecten worden beïnvloed door stereotypen over groepen
Categoriseren is essentieel voor het (proberen te) begrijpen van de wereld om ons heen.
Voordelen categoriseren: 1. Verschaft ons snel bruikbare informatie 2. Helpt ons nutteloze
informatie te negeren.
Categorisatie heeft echter ook negatieve effecten
1. Outgroup derogation
2. Outgroup homogeniteit
in centrale tendentie: – ‘wij’ zijn aardiger, beter etc. (ingroup favoritism)
‘zij’ zijn onaardig/vijandig/dom/onbekwaam (outgroup derogation) vgl. ook ‘hostile’ vs
‘benevolent’ sexism
in variatie: – ‘zij’ lijken allemaal op elkaar (outgroup homogeniteit) (vs. ingroup
heterogeniteit)
Sociale categorisatie
cognitief: hokjes en vakjes zijn nuttig. Voordelen 1. informatie ordenen/onthouden 2.
tegelijkertijd nog andere taken kunnen uitvoeren
motivationeel: wij versus zij (bijvoorbeeld op 9/11 of bij Ajax of Feyenoord liederen) – positief
effect op zelfwaardering van groepsleden – stereotypen kunnen machtsverschillen
legitimeren/status quo handhaven – outgroup als bedreiging waargenomen, met name voor
onzekere mensen
,Vooroordelen: het affectieve component. Vooroordelen zijn positieve of negatieve evaluaties
(gewoonlijk negatief) over leden van een bepaalde groep, louter en alleen gebaseerd op het
feit dat die mensen lid zijn van die groep Vb.: Vrouwen zijn slecht in leiding geven, zij is een
vrouw, dus zij is slecht in leiding geven
Stereotypen: het cognitieve component. Stereotypen zijn cognitieve raamwerken (cognitive
frameworks) die bestaan uit gedachten (knowledge and beliefs) over bepaalde sociale
groepen Vb.: Vrouwen zijn emotioneel, mannen zijn agressief.
Discriminatie: het gedragscomponent. Discriminatie is het gedrag (meestal negatief) naar
leden van een groep toe, alleen vanwege het feit dat die mensen lid zijn van die groep Vb.:
Vrouwen zijn slecht in leidinggeven, dus zij krijgt de leidinggevende baan niet, want ze is
een vrouw
Illusoire correlatie: : je neemt een correlatie waar tussen (bijvoorbeeld) negatieve zaken en
een bepaald groepslidmaatschap die er in werkelijkheid niet zo sterk is. Vooral leden van
kleine groepen worden overmatig geassocieerd met negatieve zaken. Cognitieve verklaring:
kleine groepen (en leden van kleine groepen) vallen meer op: • aandacht • opslag •
beschikbaarheid.
Expliciet meten = het direct vragen of observeren van mensen om informatie te verkrijgen
over hun attitudes, overtuigingen, of gedrag. Het betreft de bewuste en directe verzameling
van gegevens via vragenlijsten, interviews, observaties, of andere methoden waarbij
mensen hun gedachten, meningen, of gedrag expliciet delen.
Impliciet meten onthult onbewuste reacties zonder directe vragen, meestal door het meten
van snelle, spontane reactietijden.
Voorbeelden hiervan:
1. Stereotype threat (Steele)
2. Associatie stimuli-valentie (Fazio)
3. Implicit Association Test (Greenwald, Banaji)
Stereotype threat = bedreigd worden met stereotypische gedachten van anderen over jou.
Bedreigend stereotype kan tot self-fulfilling prophecy leiden. Bijvoorbeeld het stereotype dat
vrouwen niet goed kunnen inparkeren zorgt er daadwerkelijk voor dat vrouwen minder goed
kunnen inparkeren. Verklaring: De wetenschap dat anderen een negatief stereotype van je
hebben, activeert dit stereotype, wat leidt tot stress en daardoor een slechtere prestatie.
Afleidende gedachten belasten werkgeheugen.
Redenen waarom stereotypen moeilijk op te lossen zijn:
• Maar... mensen vinden vaak niet dat ze
stereotyperen
• Of... merken dat niet bij zichzelf op
• En... verborgen racisme/seksisme
• En ook... automatisch/spontaan verlopende categoriseringsprocessen
Verschillende denkbeelden over stereotypen
, 1. John Bargh: pessimistisch: processen gaan automatisch en zijn oncontroleerbaar
2. Trish Devine:optimistischer: activatie gaat automatisch, maar gebruik controleerbaar
Wat is er aan stereotypen te doen?
Contact bewerkstelligen: zien van overeenkomsten - zien van verschillen tussen outgroup-
leden - informatie inconsistent met stereotype beeld waarnemen
Contacthypothese (Gordon Allport) -> Direct contact tussen leden van verschillende
groepen zal stereotypen en vooroordelen verminderen
Attribueren aan situatie: Toeschrijven van inconsistentie aan externe factoren. Bijvoorbeeld,
het succes van een vrouw wordt toegeschreven aan geluk in plaats van aan haar
vaardigheden. Denken dat een afwijkend geval niet representatief is voor het algemene
patroon.
Compartimentaliseren van inconsistenties: Scheiden van conflicterende informatie in
afzonderlijke mentale vakjes, zodat ze elkaar niet beïnvloeden.
Subtyperen (carrièrevrouw): Het creëren van een specifieke subcategorie (bijvoorbeeld
"carrièrevrouw") om de inconsistentie te accommoderen, zonder de algemene overtuigingen
te veranderen.
Maar contact kan wel helpen, bijvoorbeeld door:
1. Herhaalde inconsistentie: helpt tegen wegverklaren.
2. Wijdverspreide inconsistenties: Veel verschillende groepsleden vertonen het
inconsistente gedrag -> helpt tegen subtypering
3. Persoonlijke relaties
4. Overkoepelende doelen (zomerkamp)