TAAK 1: EVOLUTIE
WAT IS DE EVOLUTIE VAN HET VERKRIJGEN VAN VOEDSEL?
Evolutie = geleidelijke ontwikkeling die van generatie op generatie plaatsvindt waarbij men gaat van een eenvoudige
naar meer complexere vormen van levende organismen.
➔ Het doel van evolutie is aanpassing
Charles Darwin is de belangrijkste grondlegger van de evolutietheorie -> deze theorie geeft een
natuurwetenschappelijke verklaring voor de evolutie van het leven op aarde en voor de verscheidenheid aan soorten
op aarde. De theorie gaat dus uit van verschillende principes:
1. Erfelijkheid = organismen kunnen bepaalde eigenschappen doorgeven aan hun nakomelingen
o Evolutie = een proces waarbij eigenschappen van organismen veranderen in de loop van generaties
als gevolg van genetische variatie, voortplanting en natuurlijke selectie -> zulke eigenschappen
worden erfelijke eigenschappen genoemd en kunnen van ouders op nakomelingen doorgegeven
worden.
2. Natuurlijke selectie/survival of the fittest = sommige individuen bezitten een voordeligere combinatie van
allelen dan anderen, waardoor ze beter in staat zijn te overleven en door natuurlijke selectie zullen deze
individuen meer kans hebben op het krijgen van nakomelingen en dan zal de voordelige eigenschap op den
duur vaker gaan voorkomen in de populatie.
o Dit vormt het belangrijkste evolutiemechanisme, waardoor populaties aangepast raken aan de
omstandigheden.
o Soortvorming vindt plaats wanneer een populatie zo gaat afwijken van andere populaties binnen
een soort dat er onderling geen voortplanting meer kan plaatsvinden.
COMPONENTEN JAGEN EN VERZAMELEN
Jagen en verzamelen bestaat uit vier essentiële componenten:
1. Plantaardig voedsel verzamelen
2. Jagen voor vlees
3. Intensieve samenwerking
4. Verwerking van voedsel
VERZAMELEN
In de gebieden waar de vroege Homo leefde, vormde het plantaardig voedsel dat bijeen verzameld werd het
merendeel van de maaltijd -> 70% of meer
➔ Apen legden kilometers af om aan voldoende voedsel te komen d.m.v. het plukken van eetbare vruchten en
bladeren
➔ Jagers en verzamelaars moesten veel kilometers afleggen om voedsel te vinden, te verwerken (= bij
beschermende delen komen die vol voedingswaarden zaten, bijvoorbeeld knol onder de grond) en
verteerbaar te maken -> kostte veel tijd.
Er zat een aantal voordelen aan het eten van planten:
1. Het valt vaak goed te voorspellen waar planten te vinden zijn
2. Ze komen vaak overvloedig voor
3. Planten lopen niet weg
,Echter had plantaardig voedsel ook een aantal nadelen:
1. Planten zijn rijk aan onverteerbare vezels
2. De voedingswaarde van planten is vaak laag
o Door de lage voedingswaarde van planten en de hoge behoefte aan calorieën, moest men op een
andere manier aan calorieën komen -> dit deed men door het eten van vlees
JAGEN VOOR VLEES
Vlees gaf 5x zoveel energie als wortels, bevatte belangrijke eiwitten en is rijk aan voedingsstoffen:
➔ Sinds de vroege Homo is vlees daarom een belangrijk bestanddeel van de menselijke maaltijd geweest
Het jagen op dieren voor vlees kost veel tijd waardoor we kunnen afleiden dat dit samenging met een verdeling van
de arbeid: vrouwen deden vooral verzamelen, mannen gingen vooral jagen:
➔ Een essentieel kenmerk van deze verdeling is het delen van voedsel, niet alleen binnen familie- en
vriendenkring, maar ook binnen leden van een bepaalde groep.
INTENSIEVE SAMENWERKING
Grootmoeders, zussen, tantes en nichten verzorgen essentiële aanvullingen op het voedsel van moeders:
➔ Natuurlijke selectie zou ervoor gezorgd hebben dat vrouwen tot lang na hun vruchtbare periode voortleven,
zodat ze daarna voor hun dochters/kleindochters kunnen zorgen.
➔ Grootvaders, ooms en andere mannen helpen soms ook mee.
Het delen van voedsel en andere vormen van samenwerking gaat verder dan alleen familie -> door voedsel te delen
wanneer een jager een succesvolle dag heeft gehad, vergroot hij de kans voedsel terug te krijgen wanneer hij een
minder succesvolle dag heeft gehad.
➔ Vroeger was het wel/niet delen en samenwerken het verschil tussen leven en dood
VERWERKING EN BEWERKING VAN VOEDSEL
Veel plantaardig voedsel was moeilijk te winnen, taai om op te kauwen of onaangenaam om te verteren, omdat het
aanzienlijk meer vezels had dan de planten die wij tegenwoordig eten:
➔ Als de vroegere mens grote hoeveelheden onbewerkt plantaardig voedsel had moeten eten, hadden ze het
net zo moeten eten als apen, namelijk de halve dag bezig zijn met kauwen en het vullen van hun maag met
vezelrijk voedsel en de andere helft van de dag wachten totdat de maag weer leeg is.
Echter bracht het eten van vlees ook problemen met zich mee, omdat door de platte tanden die we hebben, we niet
door de harde vezels van het vlees heen zouden kunnen.
➔ Als de jagers en verzamelaars alleen maar rauw vlees zouden eten, zouden ze geen tijd meer hebben gehad
om te jagen en verzamelen.
De oplossing voor deze problemen was het verwerken van voedsel met eenvoudige technologische
middelen/simpele gereedschappen waarmee:
➔ Vlees en botten afgeschraapt konden worden en vervolgens in stukken konden worden gesneden
➔ Bij plantaardig voedsel de celwanden en andere onverteerbare vezels afgebroken konden worden
➔ Tenslotte bespaarde het gewoonweg verlies aan calorieën, doordat kleinere stukken gemakkelijker worden
verteerd
LICHAMELIJKE KENMERKEN VAN DE MENS
,De mens heeft een relatief klein spijsverteringskanaal en grote hersenen:
➔ Dit is het gevolg van een diepgaande energetische verandering bij de eerste jagers en verzamelaars: de
Homo ging over naar een voedzamer dieet en verruilde het grote spijsverteringskanaal in voor grote
hersenen.
➔ Doordat vlees aan het dieet werd toegevoegd en doordat voedsel steeds meer bewerkt was, was de mens
minder bezig met het verteren van voedsel en kon er dus meer energie geïnvesteerd worden in de
ontwikkeling van de hersenen.
o Onze oude hersenen wogen ongeveer de helft van wat de hersenen nu wegen.
Grote hersenen moeten een voordeel geweest zijn voor de eerste jagers en verzamelaars, ondanks dat ze een grote
energiebehoefte hebben:
➔ Effectief jagen en verzamelen vraagt om intensieve samenwerking d.m.v. het delen van voedsel, informatie
en andere dingen; deze samenwerking vindt niet alleen plaats tussen familieleden, maar ook tussen
verschillende leden van dezelfde groep -> iedereen helpt elkaar.
o Deze vormen van samenwerking vragen om complexe, cognitieve vaardigheden, omdat men om
goed te kunnen samenwerken moet beschikken over een ‘good theory of mind’ (=goed kunnen
inschatten wat iemand anders denkt), het vermogen om te kunnen communiceren, het vermogen
om te redeneren en over zelfbeheersing.
o Ook moeten jagers en verzamelaars goed kunnen onthouden en voorspellen waar en wanneer ze
voedsel kunnen vinden (tracking -> vraagt om geavanceerde cognitieve vaardigheden zoals inductief
en deductief redeneren).
Aangenomen mag worden dat de toename van de omvang van de hersenen heeft plaatsgevonden, omdat we met
grote hersenen beter konden denken, onthouden en andere complexe cognitieve taken konden uitvoeren. Deze
ontwikkeling kwam tot stand door langdurige en snelle groei.
➔ Als je ons vergelijkt met de apen dan doen wij beide: hersenen van een baby zijn ongeveer 330 cm en in een
periode van 6-7 jaar verviervoudigen deze zich. Vóór de geboorte groeien onze hersenen dus twee keer zo
snel als die van de chimpansee en na de geboorte groeien de hersenen van de mens zowel sneller als
langdurige
➔ Een groot deel van de extra omvang van de mens bestaat uit het dubbele aantal hersencellen en neuronen.
Er is een aantal positieve gevolgen die grotere hersenen met zich meebrengen:
1. Dankzij grote hersenen kan de mens opbouwend met zijn medemens omgaan, ook in grotere groepen.
2. Het hebben van beter inzicht in de natuur: deze kennis was vroeger essentieel
3. We zijn rechtop gaan lopen en gaan jagen, gevarieerder gaan eten, gaan koken en ons voedsel gaan
bewerken en we gingen delen en samenwerken.
4. Een speciale aanpassing is het vermogen om, dankzij onze capaciteit, te communiceren, samenwerken,
denken en vernieuwen, dus om adaptief te zijn. De biologische grondslag voor deze capaciteiten is
vastgelegd in onze hersenen.
5. We zijn een combinatie van groei en spierkracht
Er is ook een aantal negatieve gevolgen die grotere hersenen met zich meebrengen:
1. Hersenen verbruiken zo’n 20-25% van de energievoorraad waar ons lichaam in rust over beschikt en dit was
in de tijd van de jagers en verzamelaars niet gunstig, omdat jagers heel veel moesten eten om al deze
calorieën binnen te krijgen en dat werd alleen maar meer als er tegelijkertijd kinderen gevoed moesten
worden.
, 2. Door de hersenen stroomt bijna 1 liter bloed om hier brandstof af te geven, afval af te voeren en om de boel
op de juiste temperatuur te houden -> de hersenen hebben een speciaal netwerk van leidingen nodig om
zuurstofrijk bloed aan te voeren en zuurstofarm bloed af te voeren.
➔ In de hersenen is er dan ook geen plaats voor energieopslag en er is dus een aanzienlijke en
onophoudelijke aanvoer van suikers in het bloed noodzakelijk -> onderbrekingen of tekorten in die
aanvoer die langer dan een minuut duren kunnen al onherstelbare en vaak dodelijke schade aanrichten.
o Een oplossing hiervoor is het opslaan van vet hetgeen een essentiële brandstof is om het
benodigde uithoudingsvermogen van jagers en verzamelaars op niveau te houden. Zonder al het
opgeslagen vet zouden onze hersenen niet zo groot zijn, zouden moeders minder goed in staat
zijn voedzame melk voor hun nakomelingen met grote hersenen aan te maken en zou ons
uithoudingsvermogen minder goed zijn.
3. Hersenen zijn kwetsbaar en moeten daarom goed worden beschermd tegen beschadiging -> grotere
hersenen hebben meer bescherming nodig.
4. Grote hersenen bemoeilijken de geboorte
Natuurlijke selectie zal ervoor zorgen dat de slimmere en beter samenwerkende jager-verzamelaars grotere
energieoverschotten krijgen, waardoor ze een grote kans hadden om te overleven en zich voort te planten,
waardoor er steeds grotere, langzamer groeiende hersenen kwamen.
De evolutie van de mens is echter niet uitsluitend een overwinning van de hersenen op de spierkracht, maar ook
door onze culturele vaardigheden en aanpassingsvermogen.
➔ Onder wisselende omstandigheden houdt de jager-verzamelaar zich stand. Woont hij dicht bij zee, dan
vangt hij vis en op het land meer uit plantaardig voedsel en de jacht.
➔ Jager-verzamelaars spendeerden gemiddeld zes uur per dag met jagen, gereedschappen maken en
huishoudelijk werk. De rest van de tijd moet hij veel rusten om geen energie te verspillen.
PERMANENTE GEMEENSCHAPPEN
Vanaf ongeveer 12.000 jaar geleden begonnen de eerste groepen zich in permanente gemeenschappen te vestigen,
gewassen te verbouwen en dieren te domesticeren: dit was de aanzet tot een landbouwkundige revolutie:
➔ De mens kreeg hierdoor de beschikking over meer voedsel, dus kwamen er meer kinderen.
➔ Ook ontstonden er nieuwe vormen van werk, nieuwe eetgewoontes, nieuwe ziektes en sociale
misstanden
De gemiddelde boer moest veel harder werken dan een jager-verzamelaar, was minder gezond en liep een grotere
kans al op jonge leeftijd te overlijden.
INDUSTRIËLE REVOLUTIE EN VOEDSEL
De grootste verandering door de industriële revolutie is dat voedselproducenten hebben uitgezocht hoe ze zo
goedkoop en zo efficiënt mogelijk vet, zetmeel, suiker en zout kunnen maken.
➔ Het resultaat is veel goedkoop en calorierijk eten.
➔ De productie van dit eten vormt een flinke aanslag op het milieu en op de gezondheid van medewerkers
➔ Omdat de mens al miljoenen jaren meer dan naar enige andere vorm van voedsel altijd zo naar vlees
heeft gesmacht, is de verleiding groot om grote hoeveelheden goedkoop vlees te produceren. Dit leidde
tot de komst van megastallen.
Een andere belangrijke verandering in het voedselpatroon van de mens sinds de industriële voedselrevolutie, is de
toenemende mate waarin voedsel wordt bewerkt en gemodificeerd om de aantrekkelijkheid, het gemak en de
houdbaarheid te verhogen.