Samenvatting Kennistoets 1 alle lesstof
,Lamiaceae – Lipbloemenfamilie
Eenjarige of vaste plant, kruid, boom, struik of half- struik. Vaak
behaard, aromatisch met klierhaartjes.
Deze familie telt ongeveer 236 geslachten (1) waarvan het geslacht
‘Salvia’ de grootse is. In Nederland komen ongeveer 26 geslachten
voor.
Bladstand: kruisgewijs tegenoverstaand
Bladvorm: meestal enkelvoudig, vaak ingesneden (bv. gezaagd)
Stengel vierkant
Bloemen meestal in schijnkransen in de oksels van de bladeren
Meestal tweelippig
Afbeelding met:
Bovenlip
Onderlip
Zijslippen (horen bij de onderlip)
Biodiversiteit in genen, soorten en ecosystemen zijn van belang.
Genetische diversiteit binnen een soort is erg van belang voor het
voortbestaan van deze soort en voor het voortbestaan van andere
soorten. Genepool: the complete set of genetic information within a
population of a given species or within the species itself. Des te groter de
genepool des te hoger de genetische variatie. Een grotere variatie in de
genenpool zorgt voor een grotere overlevingskans van de gegeven soort
in tijden van milieu veranderingen. Dit komt voort uit natural selection. Als
de populatie een kleinere schaal heeft zal de genetische variatie ook
kleiner zijn, waardoor niet alleen de overlevingskans van die soort
verkleint maar ook de kans dat ongewenste genen een groter deel van die
populatie beïnvloedt, zoals bepaalde handicaps. Incest zal eerder
optreden. Een verlies in genetische biodiversiteit is vaak een stap richting
permanente verlies van een gehele soort. Bij een genetic bottleneck is een
drop in populatie en verlies in genetische diversiteit wat een soort
kwetsbaar maakt voor veranderingen in hun milieu en het bestrijden van
ziektes.
Allelvariatie is het aantal varianten van een stukje DNA, dat voorkomt
binnen een populatie: hoe meer varianten, des te hoger is de genetische
diversiteit.
,Er zijn 3 manieren om soorten in te delen die veel worden gebruikt:
1. De biologische soort: dit concept zegt dat 2 individuen tot dezelfde
soort behoren als ze zich onderling kunnen voortplanten en vruchtbare
nakomelingen produceren.
2. Indeling op basis van morfologie: voor individuen die niet geslachtelijk
voortplanten wordt vaak gekeken naar hoeveel individuen op elkaar lijken.
Als dat veel is, dan horen ze bij dezelfde soort.
3. Het meest moderne concept is om te kijken naar de overeenkomsten in
het DNA. Deze fylogenetische manier om soorten in te delen, wordt
tegenwoordig het meest toegepast. Zo zijn in de nieuwste versie van de
Nederlandse flora de indelingen voor een deel aangepast op DNA-
onderzoek.
Er zijn ontzettend veel verschillende soorten. Om daar structuur in te
brengen maken we gebruik van taxonomie. In deze systematiek
onderschrijden we verschillende niveaus. Elke soort behoort tot een
groep op elk niveau. De verschillende niveaus zijn domein, rijk, stam,
klasse, orde, familie, geslacht en soort.
Op het niveau van domein kun je prokayoten (eencellige organismen) en
eukaryoten (meercellige organismen) onderscheiden. Binnen de
eukaryoten vind je op rijk niveau onder andere de planten, dieren en
schimmels.
https://www.youtube.com/watch?v=F38BmgPcZ_I&t=711s
Soorten leven binnen een gebied samen met andere soorten in een
levensgemeenschap en binnen deze levensgemeenschap vinden
interacties tussen de soorten plaats. De stabiliteit van een
levensgemeenschap is hoger wanneer de biodiversiteit hoger is. Zo kan er
bij een lage diversiteit ziekte in een soort sneller verspreiden en zal de
levensgemeenschap kaler worden omdat er meer individuen sterven.
Er zijn soorten die meerdere verschillende ecosystemen nodig hebben om
te overleven, denk hierbij aan trekvogels en libelle. Een ecosysteem is
zelden helemaal gesloten, meestal zijn er verbindingen zoals door
uitwisseling van stoffen individuen. Een grotere diversiteit aan
ecosystemen kan zorgen voor beter behoud van individuele ecosystemen.
,De aarde is opgedeeld in verschillende klimaatzones, deze zie je van koud
naar warm gerangschikt op onderstaande afbeelding:
Naast de klimaatzones is de aarde ook opgedeeld in zogenaamde
florarijken of floradistricten. Deze indeling is gebaseerd op welke
plantenfamilies in welke delen van de wereld voorkomen.
De pijl op de afbeelding wijst naar een heel klein floradistrictje: het kaapse
florarijk.
Je ziet hier nog terug dat de continenten
Noord-Amerika en Eurasië pas relatief
laat uit elkaar zijn gegaan.
Ook binnen Nederland zijn er
verschillende floradistricten (ook wel
plantengeografisch district genoemd), elk
district heeft bepaalde plantensoorten of
groepen van plantensoorten die
kenmerkend zijn voor dat gebied.
Er zijn drie belangrijke elementen die
beïnvloeden waar een plant groeit:
1. De plant moet de standplaats kunnen
bereiken.
2. De plant moet kunnen kiemen onder
de juiste omstandigheden
, 3. De plant moet zich kunnen handhaven (plaats moet geschikt zijn,
abiotisch en biotisch)
Bereiken
Als eerste moet een plant de standplaats kunnen bereiken. Dat kan
bijvoorbeeld op de volgende manieren:
- Door water (drijvend, zwevend, via waterdieren)
- Door de lucht (wind, vogels)
- Over land (via dieren)
- Vegetatieve vermeerdering, bijvoorbeeld via wortelstokken.
Kieming
Een plant kiemt niet zomaar overal, de omstandigheden daarvoor moeten
wel goed zijn. Die omstandigheden verschillen per soort, zo zijn soorten
die juist kiemen in lichte omstandigheden (zoals de berk) en soorten die
juist kiemen in de schaduw (zoals de beuk).
- De milieuomstandigheden moeten goed zijn (vochtgehalte, licht, fysieke
‘’ruimte’)
- Afhankelijk van periode (seizoen) in het jaar (temperatuur, daglengte)
- Omgevingsfactoren zijn prikkels/stimuli voor kieming
Groei en handhaving
- De abiotische milieuomstandigheden moeten goed zijn
- De biotische omstandigheden moeten goed zijn (biotische interacties als
parasitisme, epifytisme, concurrentie, vraat en vraatbescherming).
https://www.youtube.com/watch?v=XElVeDsDpUw&t=295s
Als een soort eenmaal ontkiemt is, dan moet deze zich vervolgens nog
kunnen handhaven en bij voorkeur goed kunnen groeien. Daarvoor zijn
verschillende dingen belangrijk, waaronder de aanwezige voedingsstoffen
en eventuele concurrentie.