100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Aansprakelijkheidsrecht week 1 t/m 7 ALLE STOF! €10,49   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Aansprakelijkheidsrecht week 1 t/m 7 ALLE STOF!

 20 keer bekeken  2 keer verkocht

Alle belangrijke stof voor het tentamen Aansprakelijkheidsrecht, inclusief jurisprudentie!

Voorbeeld 4 van de 73  pagina's

  • 29 januari 2024
  • 73
  • 2023/2024
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (70)
avatar-seller
jettajoosten
Aansprakelijkheidsrecht



Week 1

De wettelijke regeling van het aansprakelijkheidsrecht kan worden samengevat in het volgende
schema:

- Onrechtmatigheid (6:162 lid 2)
Inbreuk op een recht
Strijd met wettelijke plicht
Schending zorgvuldigheidsnorm (e.e.a. behoudens rechtvaardigheidsnorm)
- Toerekening (6:162 lid 3)
Schuld
Krachtens de wet
Krachtens verkeersopvattingen
- Relativiteit (6:163)
- Schade (afd. 6.1.10)
- Causaal verband (6:98)

Bij de vraag of aansprakelijkheid bestaat, gaat het niet om de vraag of er schade is geleden. Bepalend
is de vraag of er sprake is van een toerekenbare onrechtmatige daad. De drie eerdergenoemde
categorieën uit lid 2 wekken de suggestie dat een onrechtmatige daad altijd als een van de drie moet
worden gecategoriseerd, wanneer dit lukt is de vraag van onrechtmatigheid beantwoord. Dit is echter
allerminst het geval. De betekenis van de drie categorieën van onrechtmatigheid en hun onderlinge
verhouding is niet zo eenvoudig en verschilt vaak van geval tot geval. Er is veel sprake van
meningsverschillen binnen de doctrine. Allereerst kan een individueel geval vallen onder meer dan
één categorie. Een fietser die een voetganger omverrijdt kan bijvoorbeeld als alle drie worden
gecategoriseerd. Daarbij komt dat het enkele constateren van een rechtsinbreuk helemaal nog niet
met zich meebrengt dat sprake is van een onrechtmatigheid in zin van artikel 162. Vaak is nog een
aanvullende toets nodig voor het derde criterium, namelijk dat van de onzorgvuldigheid. Uit het
enkele aantasten van de lichamelijke integriteit volgt bijvoorbeeld nog niet vanzelfsprekend de
conclusie dat er ook onrechtmatig is gehandeld. Dit is pas het geval als het gedrag wat hiertoe heeft
geleid ook daadwerkelijk onzorgvuldig was.

In de literatuur zijn er veel verschillende opvattingen te vinden over de precieze betekenis van die
wettelijke onrechtmatigheidscategorie ‘inbreuk op een recht’. Een bekende doctrine is de leer Smits,
die heel absoluut zegt dat een inbreuk op een recht als zodanig nooit voldoende is om
onrechtmatigheid te constateren, maar dat altijd aanvullende toetsing moet plaatsvinden aan de
ongeschreven gedragsnormen. Volgens die opvatting schept het feit dat inbreuk is gemaakt op een
subjectief recht misschien wel het vermoeden dat het gedrag dat daaraan voorafging onrechtmatig
was, maar dit is niet per definitie het geval. Daarvoor is dan nodig dat een inbreuk op een geschreven
of ongeschreven gedragsnorm heeft plaatsgevonden. De Leer Smits is nooit expliciet aanvaard, omdat
hij iets te absoluut is geformuleerd.

Aan de andere kant zijn er ook mensen die zeggen dat er wel degelijk een zelfstandige betekenis
toekomt aan een rechtsinbreuk. Hier zijn ook voorbeelden van, zoals het stelen van een fiets. Toch
maakt in de overgrote gevallen de toetsing aan de zorgvuldigheidsnorm het verschil. Dit is ook zo bij
de wettelijke plicht. Hier bestaat datzelfde vermoeden dat, aangezien er sprake is van strijd met het
recht, het in beginsel wel onrechtmatig moet zijn. Toch moet hier ook beter naar de situatie worden

,gekeken. Een bekend arrest is het Maas Willems. Maas en Willems beconcurreren elkaar met lage
tarieven voor het vrachtvervoer. Willems daagde Maas vervolgens voor de rechter en zei dat Maas
onder de wettelijk vastgestelde tarieven zou werken. Maas stelde hiertegenover dat Willems exact
hetzelfde zou doen. De Raad oordeelt in dit geval dat, indien dit waar is, niet kan worden gezegd dat
Maas zich door de overtreding van dat voorschrift tegenover Willems onbehoorlijk zou hebben
gedragen. Dat is een soort ‘pot verwijt de ketel’-situatie. Er kan geen aansprakelijkheid voor een
onrechtmatige daad ontstaan, terwijl de concurrent precies hetzelfde doet. We zien hier een
fenomeen dat meer voorkomt: de neiging van de zorgvuldigheidsnorm om andere gezichtspunten te
absorberen. Die zorgvuldigheidsnorm is niet alleen doorslaggevend voor de vraag of bij rechtsinbreuk
regelschendingaansprakelijkheid kan bestaan, maar valt in diezelfde opvatting in principe ook samen
met de kwestie van de rechtvaardigingsgrond. Bij rechtvaardigingsgronden wordt in de eerste plaats
gedacht aan gronden die ook in strafrecht gelden, zoals overmacht, noodweer en bevoegd gegeven
ambtelijk bevel. Wie op aanwijzing van een verkeersagent door het rode licht rijdt zal daarmee zeker
een wettelijke norm overtreden en kan zich beroepen op een bevoegd gegeven ambtelijk bevel. Men
kan dan ook gewoon zeggen dat er een andere redenering is die veel simpeler is: het is niet
onzorgvuldig. Dus als je zorgvuldigheid als een additionele eis ziet, dan stuit aansprakelijkheid daar al
op – je komt dan niet eens aan de kwestie van een rechtvaardigheidsgrond toe.

Ditzelfde zie je ook bij de kwestie van de toerekening. Een onrechtmatige daad kan, volgens lid 3, aan
de dader worden toegerekend indien zij te wijten is aan zijn schuld, of aan een oorzaak welke
krachtens de wet/in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Tussen de materie
van lid 2 en 3 bestaat een theoretisch onderscheid: onrechtmatigheid ziet op de gedraging en
toerekening ziet op de persoon. Centraal staat hier schuld in de zin van verwijtbaarheid. Ook dat
criterium heeft bij schending van de zorgvuldigheidsnorm vaak geen zelfstandige betekenis. Dat er
een subjectief verwijt kan worden gemaakt valt samen met het oordeel dat er objectief onzorgvuldig
is gehandeld. Het verwijt dat al dan niet kan worden gemaakt, komt vaak niet eens aan de orde bij die
toerekening, maar al daarvoor, bij die vraag of er onzorgvuldig is gehandeld.

Een sprekend voorbeeld van de vraag waar het om draait bij onrechtmatigheid is het Taxusstruik-
arrest. Er zijn twee percelen. In het ene perceel woonde Broen en Verkoulen en in het andere perceel
woonde Hulsbosch. Hulsbosch heeft achter zijn huis twee paarden staan. Broen en Veroulen gaan
snoeien en snoeiden een taxusstruik, zodanig dat er een stapel snoeiafval ligt. Taxus is giftig voor
paarden, maar veel mensen weten dit niet. Dat was ook het kernpunt in deze zaak. De paarden van
Hulsbosch hadden schijnbaar van de struik gegeten, waarna zij te overlijden kwamen. De buren
kregen ruzie over deze zaak en Hulsbosch ging procederen om schadevergoeding. Het verweer dat
werd gevoerd namens Broen en Verkoulen was dat zij helemaal niet wisten dat deze struik schadelijk
was voor paarden, dus daarom ook niet onrechtmatig hebben gehandeld. De HR oordeelt dat het niet
onzorgvuldig is om planten of struiken waarvan men de giftigheid niet kent en waarvan de giftigheid
ook niet van algemene bekendheid is op een afvalhoop te deponeren. Wat hier dan ook
doorslaggevend was, is dat Broen en Verkoulen zich niet bewust waren van de giftigheid van de
struik. Hadden ze dit wel geweten, was het vrij evident dat dit wel onrechtmatig was geweest. Anders
gezegd, het gaat hier niet zozeer om de gedraging in objectieve zin, maar juist om de subjectieve
persoon van de dader en de kennis die hij (niet) heeft. Strikt genomen had de overweging moeten
zijn dat het wel onrechtmatig is maar dat het hier niet kan worden toegerekend wegens het gebrek
aan kennis.

De zorgvuldigheidsnorm heeft een sterk ‘absorberend’ karakter:

- Is (in de opvatting van velen) ook bij strijd met een wettelijke plicht en inbreuk op een recht
uiteindelijk het doorslaggevende criterium.

, - Kan worden geacht samen te vallen met de vraag of een rechtvaardigingsgrond bestond (162
lid 2).
- Kan worden geacht samen te vallen met de vraag of kan worden toegerekend (162 lid 3, bijv.
Taxusstruik-arrest).
- Kan worden geacht samen te vallen met de relativiteitsvraag (bijv. Maas/Willems) of is
daarop een aanvulling (correctie Langemeijer).

Al is het wettelijk systeem dus onvolkomen, en is de zorgvuldigheidsnorm ‘absorberend’, het is wel
onmisbaar. Het is echter geen handleiding tot beantwoording van een vraag. De werkelijke
aanknopingspunten voor in de praktijk is de bestaande rechtspraak over vergelijkbare gevallen. Er zijn
een hoop gevalscategorieën die onderscheiden kunnen worden, zoals gevaarzetting, hinder, sport en
spel, wegverkeer, werkgevers, beroepsbeoefenaars, huis- tuin- en keukenongevallen, etc.

Als we kijken naar de wijze waarop in de praktijk die zorgvuldigheidsnorm wordt ingevuld, dan geeft
dat het volgende beeld:

1. De “maatschappelijke zorgvuldigheid” van art. 6:162 lid 2 BW (altijd)
2. De in de rechtspraak ontwikkelde norm voor de betreffende categorie van onrechtmatige
daad (= het gevalstype) (is er vaak, maar is lang niet altijd helder wegens verhullend
motiveren).
3. Vormen van “maatschappelijke regulering” (zijn er altijd, en zijn niet zonder meer bindend).
Lang niet alle rechtsnormen zijn afkomstig van de overheid. De realiteit is dat er een grote
diversiteit aan rechtsbronnen en rechtsvorming bestaat, die elkaar over en weer aanvullen en
beïnvloeden. Denk aan algemene voorwaarden, beroepscodes, gedragscodes, protocollen,
richtlijnen, handreikingen, keurmerken en certificering, alternatieve geschilbeslechting, en
tuchtrechtspraak. Statelijke rechtsvorming heeft in aanzienlijke mate plaats moeten maken
voor maatschappelijke rechtsvorming. In zekere zin loopt juridische dogmatiek hier een
beetje achter op de praktijk. Vaak is er nog een behoorlijk traditionele voorstelling van hoe
normen tot stand komen, met aan de ene kant overheidswet- en regelgevers en aan de
andere kant overheidsrechtspraak. In de praktijk is dit niet meer zo. Er is een ‘grote juridische
smeltkroes’, waarbij veel meer partijen betrokken zijn. Overal in de moderne samenleving
worden normen geproduceerd. Deze zijn natuurlijk niet direct juridisch bindend, maar
hebben wel veel invloed.
Voorbeeld beroepsaansprakelijkheid: de ‘professionele standaard’ wordt in
werkelijkheid grotendeels bepaald door normering opgesteld door de beroepsgroep
zelf, of door andere niet-overheidsorganisaties, of gezamenlijk  bijvoorbeeld
medische protocollen, gedragscodes, handleidingen, etc. Als de rechter dan op zoek
is naar de vraag of een bepaalde gedraging door de beugel kan, dan gaat hij uiteraard
te rade binnen die beroepsgroep zelf. Juristen zeggen dan vaak dat, aangezien het om
een interne norm gaat, deze natuurlijk niet juridisch bindend is. Toch, als de norm
zorgvuldig tot stand is gekomen, moet men van goeden huize komen om de rechter
hier anders over te laten denken.
Een voorbeeld hiervan zijn de CROW-normen. CROW is een non-profit organisatie
voor overheden en het bedrijfsleven, die zich profileert als een gerenommeerd en
onafhankelijk kennisplatform en netwerkorganisatie voor infrastructuur, verkeer,
vervoer en openbare ruimte. Het toezichthoudend bestuur van CROW bestaat uit
afgevaardigden van diverse brancheorganisaties, zoals Bouwend Nederland,
Rijkswaterstaat, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de
waterschappen. De inhoud van de publicaties van CROW wordt in nauw overleg met

, de brancheorganisaties overeengekomen, die zich vervolgens aan deze inhoud
committeren. Zo wordt de CROW-methode voor wegbeheer in Nederland door meer
dan 400 wegbeherende instanties, provincies, gemeenten en waterschappen
gebruikt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad af te leiden criteria voor
aansprakelijkheid van de wegbeheerder:
 De aard en bestemming van de weg;
 De (waarborg)functie van de weg;
 De fysieke toestand van de weg ten tijde van de verwezenlijking van het
gevaar;
 Het te verwachten gebruik door derden van de weg;
 De grootte van de kans op verwezenlijking van het aan de weg verbonden
gevaar.
Nadere steun bij CROW-normen? Soms zonder meer wel, soms wil de rechter er juist
expliciet niet aan.
4. De omstandigheden van het geval (altijd).

Het eerste aanknopingspunt voor de onrechtmatigheidsvraag is de rechtspraak over
gevalscategorieën over gelijksoortige gevallen. We gaan kijken naar een paar categorieën. Allereerst
gaan we kijken naar de categorie gevaarzetting. Door de Hoge Raad is dit geformuleerd in het
Kelderluikarrest als ‘wanneer iemand een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-
inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is.’ Relevante
gezichtspunten zijn hier: ‘daarbij dient te worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid
waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden
verwacht, maar ook van de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst
die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen
veiligheidsmaatregelen.’

De ‘Kelderluikcriteria’:

1. Waarschijnlijkheid dat schade zal ontstaan. In dat verband wordt ook gekeken naar de kans
dat iemand niet oplet.
2. Aard en omvang van de schade. Hoe ernstig zijn de gevolgen als het misgaat?
3. Bezwaarlijkheid van voorzorgsmaatregelen (kosten, tijd, moeite).
4. Aard van de gedraging. Vrij abstract, restcategorie. Biedt aanknoping voor tal van
omstandigheden van het geval die toch relevant zijn. Gaat het om commerciële activiteit,
komt aan iemand een bijzondere verantwoordelijkheid toe?

Belangrijk is het volgende. De Kelderluikcriteria zijn niet alleen van belang in de kwestie van
gevaarzetting. Kelderluikcriteria schemeren door in veel afwegingen op het gebied van het
aansprakelijkheidsrecht, ook buiten het terrein van gevaarzetting. Bijna alle rechtsstelsels kennen
soortgelijke criteria. Bijvoorbeeld: American Law Institute: Restatement of Torts, Liability for Physical
Harm; primary factors to consider in ascertaining whether the person’s conduct lacks reasonable care
are:

 The foreseeable likelihood that the person’s conduct will result in harm,
 The foreseeable severity of any harm that may ensue,
 And the burden of precautions to eliminate or reduce the risk of harm.

Daarnaast is er ook nog de European Group on Tort Law met de European Principles of Tort Law,
waarvan art. 4:102 de ‘required standard of conduct’ vastlegt:

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper jettajoosten. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €10,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 75759 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€10,49  2x  verkocht
  • (0)
  Kopen