Kinderen en jongeren actief in wetenschappelijk onderzoek – Christine Dedding, Kitty
Jurrius, Xavier Moonen en Leo Rutjes.
Hoofdstuk 1
Grofweg zijn er twee interpretaties van het begrip participatie mogelijk. Participatie kan simpelweg
‘deelnemen’ of ‘aanwezig zijn’ betekenen. Maar het kan ook de betekenis krijgen van een
veranderende machtsrelatie, waarbij de gezichtspunten van alle deelnemers daadwerkelijk invloed
hebben op besluitvorming. Beide interpretaties zijn valide, maar er ontstaat een probleem wanneer de
eerste interpretaties verward wordt met de tweede. De consequentie van deze verwarring wordt ook
wel tokenisme genoemd. Tokenisme ontstaat wanneer onderzoekers deelnemers graag een stem
geven, maar de implicaties daarvan niet goed doordacht hebben, waardoor er eigenlijk geen ruimte is
voor de ideeën en wensen van de deelnemers of dat deze simpelweg overruled worden door
volwassenen.
- Participatie is een waarde, een manier van kijken naar hoe mensen in relatie staan tot elkaar en
wie daarin een stem mag hebben. Een waarde die bovendien gestalte krijgt in dialoog met alle
betrokkenen, in de context en in de situaties waarin zij zich bevinden.
Voor het uitwerken en evalueren van participatieprocessen zijn door diverse auteurs
participatiemodellen ontwikkeld. Arnsteins beschrijving van participatie staat aan de basis van veel
van deze modellen. Zij stelt dat participatie geen eenduidig concept is, maar een hiërarchisch
geordende set van sociale relaties variërend van manipulatie via consultatie en betrokkenheid naar
empowerment. Op basis van deze gedachten heeft ze een zogenaamde participatieladder ontwikkeld
die staat voor acht niveaus van burgerparticipatie in lokale beleidsvorming. Hart heeft op basis van het
model van Arnstein een participatiemodel voor kinderen en jongeren ontwikkeld.
1e trede: kinderen worden gemaniuleerd.*
2e trede: kinderen fungeren als decoratie.*
3e trede: er is sprake van tokenisme (schijnparticipatie).*
4e trede: kinderen worden geïnformeerd.
5e trede: kinderen worden geconsulteerd.
6e trede: initiatief door volwassenen, delen beslissingen met kinderen.
7e trede: kinderen nemen het initiatief en leiden het project.
8e trede: kinderen en volwassenen nemen samen besluiten.
*bij 1, 2 en 3 is er volgens Hart geen sprake van participatie.
Kritiek op participatieladder van Hart:
- Dat volwassenen ook tot op het hoogste niveau betrokken blijven.
- Het gebruik van een ladder veronderstelt een volgorde, terwijl in de werkelijkheid een niveau niet
noodzakelijkerwijs altijd leidt naar het volgende niveau.
- De ladder representeert niveaus van participatie. Wat de ladder weergeeft, zijn echter niet niveaus
van participatie van kinderen en jongeren, maar de verschillende rollen die volwassenen spelen in
relatie tot participatie van kinderen en jongeren. Iedere sport op de ladder representeert de mate
van controle en invloed die volwassenen hebben over het proces. Sommige wetenschappers en
praktijkbeoefenaars noemen dat misleidend en gebruiken liever een participatiemodel waarin de
participatie van kinderen en jongeren zelf beschreven wordt.
Een model dat hieraan voldoet en laat zien dat kinderen en jongeren op alle niveau een waardevolle
inbreng kunnen hebben in onderzoek, is het oorspronkelijk model van Arnstein. Dit is door Smit, van
der Valk en Wever weergegeven als horizontale lijn, om inzichtelijk te maken dat alle stappen in het
proces en daarmee gepaarde rollen van gelijke waarde, en dus gelijk belang, zijn.
Veel participatief onderzoek is actiegericht. Soms door kennis te verzamelen op basis waarvan actie
kan worden ondernomen, maar actie kan ook onderdeel zijn van het onderzoeksproces zelf. In dat
geval wordt gesproken van participatief actieonderzoek, ook wel afgekort tot PAR. Cornwall en
Jewkes (1995) stellen dat participatief actieonderzoek mogelijkheden creëert om conventioneel
onderzoek van extra relevantie te voorzien; het creëert een omgeving waarin nieuwe kennis kan
, ontstaan door een dialoog tussen wetenschappelijke en lokale kennis. De filosofische wortels van
PAR Paolo Freire
Grofweg zijn er drie situaties waarin we samen met kinderen en jongeren onderzoek kunnen doen,
door Lansdown (2001) beschreven als consultatieve, samenwerken- en kind gestuurde participatie.
1) Consulatieve participatie: onderzoeken van perspectieven en ervaringen van kinderen en
jongeren met als doel kennis en begrip op te doen van hun leven.
2) Samenwerkende participatie: hierbij wordt partnerschap gezocht met kinderen en jongeren,
variërend van enige invloed tot heel veel invloed in de besluitvorming.
3) Kindgestuurde participatie: dit vindt plaats wanneer kinderen en jongeren de ruimte en
mogelijkheid wordt geboden om zelf thema’s te formuleren die zij belangrijk vinden en activiteiten
te ontplooien om de zelf geformuleerde vraagstelling te beantwoorden.
De belangrijkste argumenten voor participatie van kinderen en jongeren in onderzoek zijn, in
willekeurige volgorde:
1) Kinderen en jongeren beschikken over de benodigde onderzoekscapaciteiten (inhoudelijk
argument).
2) Participatie leidt tot betere beslissingen (inhoudelijk argument).
3) Participatie is een recht (juridisch argument).
4) Participatie draagt bij aan de persoonlijke ontwikkeling van kinderen en jongeren (pedagogisch
argument).
5) Participatie versterkt een betrokkenheid en begrip van democratie en leidt tot een gezonde, sterke
gemeenschap (politiek en pedagogisch argument).
Uitgangspunt voor participatief onderzoek met kinderen en jongeren is dat zij benaderd worden als
‘knowledgeable social actors’ en ‘agents’. Het begrip ‘social actor’ verwijst naar het feit dat kinderen en
jongeren niet alleen beïnvloed worden door hun sociale omgeving, maar dat zij zelf ook hun sociale
omgeving beïnvloeden. ‘Knowladgeable’ slaat op het goed geïnformeerd zijn van de jongeren. Zij
geven zelf betekenis aan gebeurtenissen om hen heen en handelen hier ook naar.
Het begrip agency, dat ten grondslag ligt aan het agent zijn van jongeren, is in algemene termen te
definiëren als het hanteren van strategieën van kinderen en jongeren in relatie tot dominante en
ongelijke machtsverhoudingen en als het hanteren van strategieën om persoonlijke doeleinden te
realiseren.
Uitgangspunt van participatief onderzoek is, dat kinderen en jongeren over waardevolle kennis
beschikken, die weliswaar af kan wijken van de ideeën en de wensen van volwassenen, maar die
daarom niet minder waard is. Daarmee komen echter twee maatschappelijk breed geaccepteerde
aannames onder druk te staan: namelijk dat kinderen kwetsbaar zijn en door volwassenen beschermd
moeten worden, en dat volwassenen en professionals het beter weten dan kinderen en jongeren,
zowel conceptuele als praktische uitdagingen met zich meebrengt. Dit zien we vooral in situaties
waarin nog weinig ervaring is opgedaan met participatie van kinderen en jongeren.