1. Vloeiendheidsstoornissen
2. Taal
3. Stem
4. Spraak
5. Gehoor
6. EDS
7. Afasie
8. Dysfagie & Dysartrie
, Vloeiendheidsstoornissen
Soorten stottersymptomen
➢ Zichtbare stottersymptomen
Ademontregelingen, meebewegingen, spierspanningen, blozen en vermijden.
➢ Hoorbare stottersymptomen
Herhalingen, verlengingen, blokkades, stopwoordjes, pauzes, klanktoevoegingen en
tempowisselingen.
➢ Onzichtbare stottersymptomen
Schaamte, angst, frustratie, boosheid, minderwaardigheid, machteloosheid, verdriet,
verhoogde zweetproductie, versnelde hartslag, een snelle ademhaling etc.
Primaire VS Secundaire gedragingen
➢ Primair:
• De kerngedragingen van het stotteren
• De herhalingen
• De verlengingen
Dus wat zonder de wil van de spreker gebeurt!
➢ Secundair:
• Vermijden
• Uitstellen
• Startgedrag
• Duwgedrag
• Etc.
Dus dit is niet de basis van het stotteren, het treedt later in de ontwikkeling van het stotteren op.
Factoren
➢ Oorzakelijke factoren:
De aanleg die je hebt voor het stotteren (genetisch, ontwikkelings- en omgevingsfactoren,
diverse leerstrategieën en temperament)
➢ Constitutionele factoren:
Wanneer het stotteren in de familie voorkomt.
➢ Ontwikkelingsfactoren:
Hoe is de motorische/sociale/cognitieve ontwikkeling van het kind? Dit kan allemaal invloed
hebben op het stotteren.
➢ Omgevingsfactoren:
Door de omgeving ga jij stotteren. De omgeving bepaalt hoe jij je voelt en of jij last zult
hebben van stotteren.
➢ Externe risicofactoren:
• Tijdsdruk in het gezin of afwezige ouders
• Intellectuele omgeving en hoog taalniveau
• Hoog opgeleide ouders kunnen een risicofactor zijn
• Onzekerheid door dominante gezinsleden, verhuizing, echtscheiding, overlijden geliefd
, persoon
• Verjaardag, sinterklaas → rond deze dagen is er veel spanning en kan er veel gestotterd
worden
• Negatieve reacties (grootouders, school)
Erasmus 4 componentenmodel
Verbaal-motorisch:
Hierbij kun je denken aan het niet vloeiend spreken → herhalingen, verlengingen, pauzes
stopwoorden aanloopjes etc. Maar ook aan de motorische activiteiten zoals het lichaam, armen,
benen, aangezicht en ademverstoringen.
Cognitief:
De gedachtes die de spreker heeft over het stotterend spreken van zichzelf. Deze cognities treden
op voor, tijdens en na het spreken.
Emotioneel:
De gevoelens/emoties (spanning, angst, schaamte) kunnen onderscheiden worden van het ademen.
Dus het kan zijn dat de spreker zo veel spanning ervaart, dat hierdoor ademontregelingen ontstaan.
Sociaal:
Omdat stotteren een communicatiestoornis is kan het zijn dat, wanneer je in lastige spreeksituaties
spreekt, er een verstoorde interactie ontstaat tussen de spreker en de luisteraar(s).
Klinisch werkmodel stotteren
Vecht:
De cliënt produceert een stotter waarbij hij extra spierspanning gebruikt om door de stotter heen te
breken. Hij maakt gespannen herhalingen, verlengingen en blokkades en spant extra spieren aan.
Vlucht:
De cliënt ruilt bepaalde woorden in voor synoniemen, verandert de volgorde van de zin of gebruikt
korte onvolledige zinnen (telegramstijl) om stotters niet te laten komen.
Bevries:
De cliënt reageert tijdelijk niet.
Factoren
Uitlokkende factoren:
Welke situaties, personen en spreektaken leveren meer/minder stotteren op?
Versterkende factoren:
Omstandigheden (constitutie, temperament, gezinssituatie, school, word het kind gepest?) en
uitlokkende factoren kunnen ook versterkend werken.
In stand houdende factoren:
Autonome reacties (vecht, vlucht, bevries gedrag), cognities (piekergedachten) en daaruit
voortvloeiende emoties.
Incidentie
• 1% van de totale bevolking stottert chronisch.
• Vaker bij jongens dan bij meisjes.
• Meisjes herstellen sneller.
• Jongens/meisjes: 2 : 1
• Mannen/vrouwen: 4 : 1