Staatsrecht 2017-2018
Werkgroep 5 Rechtspraak
Literatuur
- C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel recht, bew. door P.P.T. Bovend’Eert, J.L.W.
Broeksteeg, C.N.J. Kortmann en B.P. Vermeulen, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 245-
252.
- P.P.T. Bovend’Eert, ‘Herstel het domein van de rechter in de rechtsstaat’, Nederlands
Juristenblad 2015, nr. 41, p. 2877-2880.
- P. Bovend’Eert, ‘Dient de rechtsvormende taak van de Hoge Raad versterkt te worden bij
de herziening van het cassatiestelsel?’, in: A. Nieuwenhuis e.a. (red.), Rechterlijk
activisme. Opstellen aangeboden aan prof. mr. J.A. Peters, Nijmegen: Ars Aequi Libri
2011, p. 31-41.
- R. Schutgens, ‘Urgenda en de trias’, Nederlands Juristenblad 2015, nr. 33, p. 2270-2277.
Jurisprudentie
- EHRM 6 mei 2003, klachtnr. 39343/98 e.v., NJ 2004, 15 m.nt. P.J. de Boon (Kleyn t.
Nederland)
- Rb Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145, AB 2015/336 m.nt. Ch.W.
Backes (Urgenda)
Leerdoelen
Na het bestuderen van het onderwijsmateriaal en het volgen van deze werkgroep:
(A) kunt u invulling geven aan de grondwettelijke en verdragsrechtelijke waarborgen van
onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak; kunt u verbanden leggen tussen deze
waarborgen en de werkwijze en organisatie van de rechtspraak in Nederland;
(B) kunt u de bevoegdheid van de rechter in verband brengen met de rechtsstatelijke eis van
onafhankelijke rechtsbescherming; kunt u de verschuiving van strafrechtelijke naar
bestuursrechtelijke handhaving duiden in het licht van de vereisten van de rechtsstaat;
(C) hebt u kennis hebben van de rol van de rechter in het Nederlandse staatsrecht, in het
bijzonder in relatie tot de rol van de wetgever; hebt u inzicht in het leerstuk van de
rechtsvormende taak van de rechter; kunt u onderscheiden tussen verschillende gradaties
van rechterlijke rechtsvorming en kunt u deze duiden in het licht van de verhouding
rechter-wetgever.
, Vraag 1
1a. Welke criteria leidt het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in het
arrest Kleyn e.a. af uit het in artikel 6 lid 1 EVRM neergelegde vereiste van berechting
door een ‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht’, en aan de hand van welke factoren
wordt aan die criteria getoetst?
De criteria staan in ro. 190, 191, 193 en 194.
Rechterlijke onafhankelijkheid:
Aan de hand van de volgende factoren wordt aan de criteria getoetst:
- Persoonlijke/rechtspositionele onafhankelijkheid: art. 117 en 116 lid 4 Gw en art. 6
EVRM.
o Grondwet
In de Grondwet is bepaald dat de benoeming geschiedt voor het leven.
Schorsing en ontslag kan alleen door de rechterlijke macht zelf
o EVRM
“manner of appointment of members and their term of office”
Benoeming door regering of parlement niet als zodanig problematisch
Benoeming voor bepaalde tijd mogelijk, mits onafhankelijkheid
voldoende is gewaarborgd
- Zakelijke/functionele onafhankelijkheid: art. 6 EVRM en Wet op de rechterlijke
macht
o Zonder beïnvloeding van buitenaf, dus zonder beïnvloeding van een van de
twee andere machten. De rechterlijke macht is zelfstandig, gelijkwaardig en
onafhankelijk.
Rechterlijke onpartijdigheid:
Deze categorie kan worden onderscheiden in:
- Subjectieve onpartijdigheid
o Dit heeft betrekking op de persoonlijke instelling en overtuiging van de
individuele rechter
- Objectieve onpartijdigheid
o De rechter biedt voldoende waarborgen om bij de partijen elke
gerechtvaardigde twijfel aan zijn onpartijdigheid uit te sluiten, ongeacht of er
werkelijk sprake is van vooringenomenheid.
KADER OORDEEL
ONAFHANKELIJKHEID Ro. 190 Ro. 195
SUBJECTIEVE Persoonlijke vooringenomenheid
ONPARTIJDIGHEID Vaststelling aan de hand van
gedrag van de rechter (ro. 191)
OBJECTIEVE Vaststellen aan de hand van feiten
ONPARTIJDIGHEID (ro. 191)
1b. Hoe oordeelt het EHRM in de zaak Kleyn e.a. ten aanzien van de onder a bedoelde
criteria?