Intercultureel Management
Deel 1: De betekenis van cultuur
H1. De culturele onderstroom
Convergentiemythe 1: de wereld wordt
steeds kleiner. De druk om te convergeren of
te integreren neemt toe, waardoor er een
tegendruk van divergentie of fragmentatie
ontstaat.
Convergentiemythe 2: management is
management. De praktijk heeft uitgewezen
dat dit niet klopt.
Niveaus van barbarisme: de piramide van
menselijke ontwikkeling van Lewis Morgan
- De beschavingshiërarchie symboliseert
ons oordeel over onze eigen cultuur
vergeleken met andere culturen.
JOHARI-VENSTER.
- Het probeert licht te werpen op
wat ik weet en niet weet over
mijzelf en op wat anderen weten
en niet weten over mij.
- Zo wordt men bewust van de
potentie van BLINDE VLEKKEN in
de manier waarop we onszelf zien
en waarop anderen ons zien.
- Het kan van pas komen om
culturele verschillen bespreekbaar
te maken.
Stereotypen
BUZZING CONFUSION – WILLIAM JAMES alleen eerste indrukken die een persoon binnen krijgt waar nog
geen gevoel of idee op losgelaten is.
STERIOTYPEN kunnen goed en slecht zijn:
- Verkeerd als ze gebaseerd zijn op verkeerde informatie en ze kunnen kwetsend zijn wanneer ze
worden gebruikt om de ander in diskrediet te brengen.
- Goed als we het al mentale ‘dossiers’ beschouwen die we als uitgangspunt gebruiken, maar wel
voortdurend aanpassen terwijl we meer ervaring opdoen.
- Het kan gebruikt worden om de buzzing confustion op te lossen.
In plaats van stereotypen kan je beter PROTOTYPEN zeggen, waarbij variatie op een kerneigenschap
mogelijk is.
Standaardcurven
STANDAARDCURVE: Bij elke gegeven culturele dimensie is er een hypothetisch landelijk gemiddelde en
een ‘landelijke’ variatie rond dat gemiddelde.
- Wanneer we deze hypothetische gemiddelden voor verschillende landen vergelijken verwachten we
dat de leden van dezelfde cultuur meer met elkaar te gemeen hebben dan met leden van een andere
cultuur.
- Afhankelijk van de homogeniteit (gelijksoortigheid) van een cultuur, is de vorm platter of steiler wat
staat voor meer of minder variatie.
- Voorbeeld blz. 17. Figuur 1.6.
Culturele voordelen ontdekken (Figuur 1.7. blz. 20)
NATIONALE IDENTITEIT: hoe we onszelf zien.
NATIONAAL IMAGO: hoe anderen ons zien.
1
Margo Soetinga
,H2. Cultuur verkennen
CULTUUR (T): een set basisaannames, gedeelde oplossingen (-emisch, de oplossing is uniek voor de
groep) voor universele problemen (-etisch, elke groep moet een oplossing vinden) van externe aanpassing
en interne integratie, die zich in de loop der tijd ontwikkeld hebben en doorgegeven zijn.
Verkennen van cultuur:
1. ARTEFACTEN, RITUELEN en GEDRAG ligt aan de oppervlakte en is te zien d.m.v. observatie.
- Ze geven een aanwijzing naar wat er onder ligt. Maar er moeten vragen gesteld worden de
motieven te ontdekken.
2. WAARDEN en OVERTUIGINGEN: deze liggen eronder. Deze geeft men op om het gedrag van de 1e
laag te verklaren.
3. ONDERLIGENDE AANNAMES: deze liggen nog dieper. Door middel van interpretatie moeten deze
worden afgeleid.
De betekenis van gedrag hoeft niet onmiddellijk duidelijk te zijn.
1. ESPOUSED THEORY = wat men zegt, hoe men zelf hun eigen gedrag verklaart.
2. THEORY-IN-USE = wat men bedoeld, wat het gedrag echt stuurt.
ETISCH = heel duidelijk aangegeven of het moreel verantwoord is.
EMISCH = kijken naar het vreemde.
Artefacten, rituelen en gedrag
Architectuur en inrichting: hierin zijn culturele aannames terug te vinden.
Bijvoorbeeld: Japanse bedrijven hebben vaak grote, open overvolle kantoren waar iedereen, inclusief de
baas, bij elkaar zit. Europeanen zijn dit vaak totaal niet gewend.
Overtuigingen en waarden
Als er naar gedrag gevraagd wordt reageert men meestal door te vertellen wat hun overtuigingen en
waarden zijn.
- Overtuigingen: zijn feitelijke zaken over hoe de dingen in elkaar zitten.
- Waarden: zijn voorkeurstoestanden over de manier waarop de dingen in elkaar zouden moeten
zitten, over idealen.
Basisaannames
De belangrijkste dimensies van cultuur
De relatie tussen de verschillende dimensies is gemakkelijker te begrijpen door onderscheid te maken
tussen: EXTERNE AANPASSING (relaties met de omgeving) en INTERNE INTEGRATIE (relaties tussen
mensen.
2
Margo Soetinga
, - Aannames met betrekking tot tijd, ruimte en taal hangen samen met beiden.
Externe aanpassing
1. Relatie met de natuur
- Controle of fatalisme over
de natuur
- Vermijden van onzekerheid
2. De aard van de menselijke
activiteit.
- Doen versus zijn: bij
controle over de natuur zal
er gekozen worden voor
doen. Bij geen controle zal
er gekozen worden voor
zijn.
- Prestaties versus
toeschrijvingen (opleiding
versus wie je bent).
3. De aard van de waarheid en
werkelijkheid.
- De waarheid wordt
vastgesteld en varieert per
cultuur (interpretatie).
- Werkelijkheid: de daadwerkelijke handeling.
Interne integratie
1. De menselijke natuur:
- In wezen goed/in wezen slecht.
- THEORIE X = werknemers zijn lui, hebben voortdurend leiding en toezicht nodig, zullen proberen zich
zo min mogelijk in te spannen.
- THEORIE Y = werknemers zijn zelfsturend, nemen initiatief, doen wat gedaan moet worden zonder
externe controle.
2. Aard menselijke relaties:
- Sociaal versus taakgericht (relaties of taken).
- Mannelijk/vrouwelijk
- Hiërarchie: de rol van de baas- de mate waarin met waarde aan de hiërarchie hecht.
- Relaties met gelijken of individualisme/collectivisme: de manier waarop gelijken met elkaar omgaan.
- INDIVIDUALISTISCHE MAATSCHAPPIJ: mensen zorgen voor zichzelf en zijn emotioneel afhankelijk
van de groep. Eigenbelang is de belangrijkste motivatie.
- COLLECTIEVE MAATSCHAPPIJ = het gaat om de groep i.p.v. de individu. Individuele groepen bepalen
de identiteit d.m.v. hun relaties met de groep.
Verbindende aannames:
Deze hebben te maken met de externe aanpassingen en de interne integratie.
1. Ruimte: hebben te maken met de manier waarop een cultuur omgaat met de omgeving door het gebruik
van de fysieke ruimte (architectuur), maar ook de manier waarop relaties worden beheert d.m.v.
persoonlijke ruimte en de hoeveelheid fysieke en emotionele afstand.
2. Taal: weerspiegelt en creëert de relatie met de natuur (hoe mensen de natuur beschrijven), maar bepaalt
ook de relaties tussen mensen, in termen van wat er wordt gezegd en de manier waarop het gezegd
wordt.
- Zwakke of hoge context taal.
3. Tijd: onze kijk op tijd en hoe we ermee omgaan wordt bepaald door de mate waarin we de controle
nemen over de natuur, het bepaalt het belang dat we hechten aan relaties ten opzichte van taken.
Cultuurpatronen interpreteren
Culturen met een gevoel van controle over de omgeving: MONOCHROON (tijd wordt beheerd door
planning, het neerzetten van prestatie wordt aangemoedigd, meer taakgericht, individueel, zwakke
context-taal en men moet zich aan regels en procedures houden.
3
Margo Soetinga