Fishbein, M. (2008). A reasoned action approach to health promotion. Medical Decision
Making, 28(6), 834-844.
Reasoned action approach = menselijk gedrag volgt logischerwijs uit hun overtuigingen over
dat gedrag.
De auteur is het ermee eens dat niet ieder gedrag beredeneerd is uitgevoerd. Er is veel kritiek op
dit soort theorieën; ze zijn te rationeel en nemen geen emoties in overweging. Maar wat deze
kritiek niet meeneemt is dat stemming en emotie achtergrondvariabelen zijn die iemands
overtuiging kunnen beïnvloeden. Iemand heeft bepaalde attitudes en volgt sociale normen, wat
intenties en gedrag kan beïnvloeden, vaak automatisch, en niet per se bewust. Deze
overtuigingen kunnen inaccuraat of biased zijn, of zelfs irrationeel.
Attitudes, overtuigingen en normen zijn zó bepalend in het voorspellen van gedrag, dat dit
model op basis van deze variabelen menselijk gedrag vrij accuraat kan voorspellen. De
variabelen die in dit model zijn meegenomen zijn:
- Intentie
- Attitude
- waargenomen normen
- self-efficacy/waargenomen gedragscontrole
- gedragsovertuigingen
- normatieve overtuigingen
- controle overtuigingen.
De eerste stap in het model is om het gedrag te definiëren en beschrijven. Het is gemakkelijker
om specifiek gedrag te beschrijven, dan een categorie gedrag of het behalen van een bepaald
doel. Dit gedrag moet 4 elementen bevatten:
1. actie
2. target
3. context
4. tijd
actie (1) richting een bepaald doel (2), uitgevoerd in een bepaalde context (3) op een bepaald
moment in de tijd (4).
Als een van deze 4 elementen verandert, verandert het gedrag ook. Deze elementen kunnen heel
algemeen zijn (bijv. tijd = 6 maanden) of juist heel specifiek (bijv. tijd = morgen om 14:00).
Ongeacht wat het exacte gedrag is, de beste voorspeller of iemand het gedrag wel/niet uitvoert,
is de intentie om het gedrag uit te voeren. Een intentie is de ‘readiness to engage in a particular
behavior’. Het gaat om de kans/waarschijnlijkheid dat iemand bepaald gedrag zal vertonen. Hoe
hoger deze kans, hoe meer waarschijnlijk dat iemand dit gedrag uitvoert.
(Er wordt soms onderscheid gemaakt tussen ‘intention’, ‘behavioral willingness’ en ‘behavioral
expectation’, maar uit meerdere meta-analyses is gebleken dat deze constructen hoog correleren
en dat onderscheid niet nodig is. Intentie in dit artikel meet dus ‘readiness to engage in a particular
behavior’, ongeacht hoe dit gedrag is gemeten (wilingness/expectation/etc).)
Correspondence/compatibility = de intentie bevat exact dezelfde 4 elementen als het gedrag.
Dit betekent dat de 2 variabelen intentie en gedrag beide even algemeen/specifiek moeten zijn.
, Hoe groter de correspondence tussen intentie en gedrag, hoe groter de correlatie tussen
intentie en gedrag.
Intenties verklaren een aanzienlijk deel van de variantie in gedrag (.44-.56). Intenties om
bepaalde doelen te halen zijn vaak zwakke voorspellers van het daadwerkelijk behalen van dit
doel. Dit komt doordat het behalen van het doel niet direct het gevolg is van het uitvoeren van
gedrag. Zoals eerder genoemd, zijn interventies om specifiek gedrag te veranderen geschikter
dan interventies om categorieën gedrag of gedrag richting het behalen van doelen te veranderen.
Intenties voorspellen gedrag niet altijd. Zelfs als iemand een positieve intentie heeft, kan deze
persoon het gedrag misschien niet uitvoeren. Voorbeelden van variabelen die hier invloed op
hebben, zijn iemands skills/abilities en factoren uit de omgeving, zoals bepaalde barrières
(intern & extern). Wanneer iemand wel een positieve intentie heeft, maar het gedrag door deze
variabelen niet kan uitvoeren, zorgt dit voor een andere interventie dan wanneer iemand de
intentie al niet eens heeft. De interventie moet dan niet gericht zijn op het veranderen van
attitudes, want iemand heeft al de juiste attitude, maar op het verbeteren van skills en het
wegnemen van barrières.
Wanneer iemand niet de juiste intentie heeft voor het uit te voeren gedrag, ontstaat er een ander
probleem. Er zijn 3 factoren die iemands intentie bepalen:
1. iemands attitude tegenover het gedrag
2. de normatieve invloed of sociale druk die iemand voelt bij het uitvoeren van het
gedrag
3. iemands overtuiging dat hij de juiste skills/abilities heeft om het gedrag uit te
kunnen voeren: self-efficacy/perceived behavioral control (PBC).
Niet alle 3 de factoren hebben in elke situatie evenveel invloed. Sommige gedragingen worden
sterk beïnvloed door attitudes, sommige door normatieve invloed. Dus om een interventie te
ontwikkelen om intenties te veranderen, moet goed worden gekeken naar welke predictor het
meest invloed heeft om deze intentie te veranderen.
Maar als je weet welke predictor je moet veranderen, hoe doe je dat dan?
Zoals in het model staat aangegeven, zijn attitude, normen en self-efficacy functies van
onderliggende overtuigingen over de uitkomst van het uit te voeren gedrag. Als iemand
bijvoorbeeld het gevoel heeft dat bepaald gedrag tot een bepaalde uitkomst zal leiden, zal deze
een meer positieve attitude hebben tegenover het gedrag. Dit geldt ook voor de 2 andere
predictoren. Als iemand het gevoel heeft dat anderen denken dat bepaald gedrag (niet) moet
worden uitgevoerd, zal deze persoon meer sociale druk ervaren om dit gedrag (niet) uit te
voeren. Als iemand het gevoel heeft bepaalde skills te hebben, zal iemand meer self-efficacy
ervaren om dit gedrag uit te voeren.
Als laatste zijn er ook nog een aantal andere factoren (achtergrondvariabelen) die de 3
predictoren beïnvloeden: demografie, persoonlijkheid, stemming, emoties, ervaren risico, etc.
Deze variabelen hebben een indirecte invloed op het daadwerkelijke gedrag. In een goede
stemming ben je bijvoorbeeld meer geneigd te geloven dat bepaald gedrag tot een bepaalde
uitkomst leidt, wat voor een positieve attitude tegenover dit gedrag zorgt. In een slechte
stemming is dit natuurlijk precies andersom.
De invloed van predictoren kan per achtergrondvariabele verschillen. Zo kan bij bepaald gedrag
attitudinale invloed heel sterk zijn bij mannen, maar bij hetzelfde gedrag kan normatieve invloed
, heel sterk zijn bij vrouwen. Het is noodzakelijk om deze achtergrondvariabele mee te nemen, om
een geschikte interventie te creëren.
Interventies zouden zich moeten richten op overtuigingen/predictoren die significant
gerelateerd zijn aan het gewenste gedrag. De grootste uitdaging nu is om interventies te creëren
die bepaalde overtuigingen kunnen veranderen.
Model of integrative behaviour