Hoofdstuk 1
Alle landen hebben behoefte aan gezondheidsvoorzieningen. Wel blijkt dat budgetten en inzichten per
land groot verschillen. Er is veel onduidelijkheid over de oorzaak en behandeling daarom is er ruimte
voor cultureel bepaalde factoren. Dus er zijn nationale verschillen in de wijze waarop psychische
klachten worden gediagnosticeerd en behandeld. Hoe om te gaan met strafrecht en
arbeidsongeschiktheidsprocedures is per land (en dus cultuur) afhankelijk ->conclusie er is dus nog
geen universeel model hoe je het beste ggz kunt aanbieden aan de bevolking. Alle landen lijken
zelf het wiel uit vinden en kijken niet bij elkaar in de keuken.
Het experimenteren met behandelingen gebeurd ook verschillend over de wereld. In Nederland zijn er
veel psychiatrische bedden beschikbaar waardoor er relatief weinig ambulante hulpverlening is, door
krappe beddencapaciteit lijkt er veel druk op de bedden te zijn terwijl er eigenlijk te weinig ambulante
hulpverlening is.
Wat de landen wel gemeen hebben is de toenemende van overheidswege opgelegde regeldruk en
bureaucratie. Professionals zijn veel tijd kwijt met administratie en crisiskaarten maken (niet om
daadwerkelijk de crisis in te dammen maar) om de professional juridisch in te dekken. De Europese
verschillen komen door onzekerheid -> over wat psychische klachten eigenlijk zijn en wat voorsoort
hulp daarbij nodig is. Er is gedegen belangeloos onderzoek nodig om te kijken wat er nodig is in de
gzz. De ggz van nu is niet ontstaan door onderzoek maar door politieke systeemexperimenten,
belangenafwegingen, kosten, historie etc.
Hoofdstuk 2
2.1
Lange tijd was de definitie van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie); niet alleen de afwezigheid
van ziekte, maar ook een staat van compleet lichamelijk, psychische en sociaalwelbevinden.
De mate waarin mensen gezondheidszorg consumeren wordt beïnvloed door wat de samenleving
hanteert als gezondheidsideaal (lijkt of er meerdere kinderen adhd hebben etc.) er zijn veel
vragenlijsten op internet om je eigen diagnose te kunnen stellen etc. De overheid kan de grens
verleggen van ziek naar gezond, vaak door hoge overheidskosten worden bepaalde behandelingen
voor een stoornis niet meer vergoed.
2.2
Wanneer het doel van de behandeling is ‘afwezigheid van ziekte en compleet welbevinden’ komen
veel mensen thuis van een koude kermis. Veel ziekten tegenwoordig zijn chronisch en psychisch
daarvan kun je vaak niet beter worden en blijf je symptomen houden en als arts blijf je die
symptomen eeuwig behandelen. (Daarmee kun je nooit voldoen aan de definitie beschreven in 2.1).
Dat leidt tot overbehandeling en overdiagnose en dat zorgt vaak voor schade en verminderde kwaliteit
van leven. Onderzoek laat zien dat patiënten vaak kiezen voor minder behandeling als ze goed
worden voorgelicht over de mogelijkheden en onmogelijkheden.
2.3
Er is een nieuwe definitie gevonden over gezondheid aangezien de oude niet meer past door de vele
chronisch zieken; gezondheid is het vermogen zich aan te passen en zelf de regie te voeren,
gegeven psychische, lichamelijke en sociale uitdagingen. Dat betekent niet dat mensen zich maar
moeten aanpassen aan hun ellende (zoek het maar uit) maar dat ze hun kracht moeten aanspreken
zodat ze weer aan (aangepaste) doelen kunnen werken. Hierbij is gezondheid niet het doel maar het
middel.
In het model van positieve gezondheid is zingeving een belangrijk aspect in de therapeutische relatie.
Mensen met psychische klachten zijn op zoek naar zingeving in de vorm van werken van
betekenisvolle doelen. De match tussen deze twee dimensies van zingeving vormt de basis van de
therapeutische relaties.
Verschil tussen positieve gezondheid en het oude model gezond versus ziek is dat het oude model
mensen in twee klassen verdeelt (gezond of ziek). Het nieuwe model kan mensen helpen
betekenisvolle doelen te realiseren hierbij gaat het niet om medisch technische vooruitgang maar over
de mogelijkheid dat mensen kunnen putten uit eigen kracht om (aangepaste) doelen te formuleren en
te ervaren dat hun bestaan er toe doet ook al blijven er lichamelijke, psychische en sociale
uitdagingen.
,Hoofdstuk 3
3.1
Er zijn 15 basis principes van psychische klachten (15 syndromen van de ggz):
1. Mensen kunnen van een psychische ongezonde staat naar psychisch onwelbevinden gaan.
2. Periode van psychisch onwelbevinden worden gekenmerkt door combinaties van angst,
vermijding, piekeren, gevoel ‘anders te zijn’, stemmen horen, dwang, drang, depersonalisatie.
3. Symptoom dat het meest op de voorgrond staat zorgt voor de onderverdeling in 15 grote
syndromen: 1-> angstsyndroom
2-> depressief syndroom
3-> psychosespectrumsyndroom
4-> bipolair syndroom
5-> dwangsyndroom
6-> trauma- of stressgerelateerd syndroom
7->dissociatief syndroom
8-> somatisch-symptoomsyndroom
9-> eet- of voedingssyndroom
10-> waak-slaapsyndroom
11-> impulscontrole-gedragsstoornissyndroom
12-> neurocognitief syndroom
13-> persoonlijkheidssyndroom
14-> ontwikkelingssyndroom
15-> eliminatiesyndroom
4. De periode van psychisch welbevinden worden gekenmerkt door ervaring van aanpassing,
eigen regie, bezig zijn met zinvolle doelen en ruimte ervaren voor anderen.
5. Jaarlijks vindt 1 op de 4 mensen psychisch onwelbevinden dat het voldoet aan de criteria dsm
6. Grote variatie binnen personen (tijd) en tussen personen, in de ernst van onwelbevinden en
de symptomen.
7. Het onwelbevinden komt voort uit interactie tussen onderliggende kwetsbaarheid,
onderliggende kracht en omstandigheden van de persoon.
8. Hoe groter de kwetsbaarheid hoe groter de kans op onwelbevinden.
9. Hoe gunstiger de omstandigheden hoe kleiner de kans op onwelbevinden.
10. Hoe groter de kracht, hoe groter de kans dat welbevinden in het leven de overhand heeft.
11. Perioden van onwelbevinden gaan vaak voorbij door kracht van de persoon, zonder prof hulp.
12. Symptomen kunnen aanleiding geven tot lijden disfunctioneren, zodat er zorgbehoefte
ontstaan.
13. Jaarlijks is 1.5% vd mensen onwelbevinden dusdanig erg dat langdurige hulp noodzakelijk is.
14. Jaarlijks is 1.5% vd mensen onwelbevinden dusdanig erg dat een vorm van (zelf)hulp
wenselijk is.
15. Beloop van onwelbevinden is meestal episodisch-residueel. Perioden van psychopathologie
worden afgewisseld met relatief symptoomvrije perioden en perioden van welbevinden.
3.2
Dezelfde ziekten kan andere symptomen en andere prognose hebben afhankelijk van welke
psychische bijbel (DSM-5 of ICD-10) die de psychiater gebruikt. Er is na jaren onderzoek geen
biologische psychiatrie die stand houdt door ziekten puur alleen aan genen te wijten.
In de twee bijbels staan syndromale diagnoses zoals schizofrenie die gebaseerd zijn op afspraken,
algoritmes, die telkens anders worden gedefinieerd etc. Sciëntisme (alles is vanuit natuurwetenschap
/neurobiologisch te verklaren) past niet in het model van positievegezondheid omdat in het laatste
het ook gaat over zingeving en participatie.
‘Baas in eigen brein’ is beste historische analyse van de periode ‘antipsychiatrie’. De antipsychiatrie
streed tegen betere rechtspositie van pat en fam, betere psychotherapeutische mogelijkheden, prof
emancipatie, minder autoritaire en informelere toegangsvormen, beter en democratisch toezicht op het
beheer van zorginstellingen. Veel gemeengoed van het nu in de ggz stammen af van de tijd van
‘antipsychiatrie’.
3.3
Het toepassen van algoritmes op de DSM-5 vergt specifieke kennis. De patiënt krijgt dan een label en
uitleg over disfuncties van chemische boodschappen in het brein. Het label draagt bij aan het zij (de
zieken) en wij (de gezonden) gevoel en daarbij een sociale afstand. Na een poos wordt diegene
, anders behandeld en benaderd. De pat krijgt med en psychotherapie en wanneer deze standaard
behandeling niet voldoende helpen kan er overgegaan worden op nieuwe behandeling zoals
elektroconvulsie therapie etc. er is geen duidelijke evidence voor deze methode. Dit sluit aan bij het
oude van gezondheid.
Neurowetenschap heeft belangrijke vooruitgang geboekt in het bestuderen van het brein en
onderzoekers hebben nieuwe methoden toegepast bij mensen met depressie. De
onderzoeksresultaten zijn nauwelijks toepasbaar in de praktijk. Daarbij is het kritiek dat de
onderzoekers niet gezocht hebben naar hypotheses maar hun eigen nieuwsgierigheid hebben
bevredigd. Daarbij is het mogelijk in de wetenschap te zoeken naar dat gene wat je denkt te vinden
ook daadwerkelijk te vinden -> selectieve waarneming.
Het is te simpel gedacht dat psychische klachten komen door moleculaire processen in het brein en
dat daar ook de behandeling op gericht zou moeten zijn. (Als iemand met een depressie zich beter
voelt na het eten van chocolade, wil nog niet zeggen de oorzaak vd depressie in het chocolade
systeem ligt). Er is veel te zien in het brein maar er is nog geen enkel onderzoek (MRI) wat
repliceerbaar is op alle patiënten met bijv schizofrenie.
Voor onderzoek is valide en betrouwbaarheid belangrijk, er moeten niet alleen positieve onderzoeken
gepubliceerd worden maar ook juist negatieve onderzoeken. Subtiele verschillen in context en setting
zijn van grote invloed op experimenten.
Veel hersenonderzoek vindt plaats bij mensen die medicijnen gebruiken of blootgesteld zijn geweest
aan ingrijpende omgevingsfactoren. Ook is gebleken dat cognitieve defect te maken kan hebben met
het feit dat de desbetreffende persoon minder gemotiveerd is om vragenlijsten in te vullen. Toch is het
wel waarschijnlijk dat er een correlatie bestaat tussen psychische stoornissen en het brein. Er bestaan
weinig publicaties die de waan van de dag niet bevestigen. Ondanks dat het wetenschappelijk
onhoudbaar is, is het neuroreductionistisch monisme dominant in Amerika en heeft veel aanhangers in
NL. In Amerika heerst de verwachting dat de diagnostiek en behandeling van psychische klachten
gaan lijken op somatische klachten ->via bloed en mri afwijkingen in het brein opsporen en vervolgens
met med en elektrische middelen weer in de pas laten lopen.
De nieuwe ggz wil loskomen van het sciëntisme (neurobiologisch te verklaren) en biologische
monisme (dat het alleenbestaat uit biologische kenmerken).
3.4
De monistische benadering toont veel verwarring. Met de onderzoeken gaat zoveel geld, status,
carrières etc. gepaard dat de congressen waar hightech onderzoeken uitgelegd worden iedereen
ademloos zit te luisteren en dan lijkt het alsof het een helder verhaal is. Dat er nauwelijks
eenduidigheid te vinden is wordt niet verteld, dit soort onderzoeken worden ook niet graag
gepubliceerd. En de feiten die niet stroken met de verhalen op congressen worden genegeerd en
gebagatelliseerd.
Verslaving: MRI laat zien dat de rem in de hersenen niet meer werkt. Hierbij worden door
ervaringsdeskundige kritische vragen over gesteld. Daarmee blijkt dat de processen van verslaving
wel gepaard gaan met veranderingen in het brein maar dat het wetenschappelijk gezien geen reden is
verslaving een ‘hersenziekte’ te noemen. Ervaringsdeskundigen zijn belangrijk voor het verhaal maar
ook voor het onderzoek.
Een relatie tussen brein en ervaring is echt ingewikkelder dan ‘defect brein veroorzaakt
depressie/verslaving’ etc. Eenzijdige brain-causes-mind modellen in de psychiatrie doet het stigma op
psychische aandoeningen toenemen dan afnemen. Daarbij kan het een probleem zijn dat wanneer de
verslaving alleen ligt aan een defect in het brein de pat niet gemotiveerd is er iets aan te doen. (hij kan
er immers zelf niets aandoen). Slecht voor het empowerment.
Ptss: MRI en dierenonderzoek laat zien dat het een geheugenstoornis is. Het emotiecentrum is
hyperactief (MRI). De therapie is exposure waarbij er blootstelling is aan de gedachten of trauma. In
de praktijk lijkt mindfulness ook te werken dus dan pak je niet de trauma’s of angstige gedachten aan.
Schizofrenie: wordt gezien als ontstekingsreactie van het brein. Er zijn duizenden variabelen van
ontstekingsvarianten en zo ook van schizofrenie. Op basis van toeval zullen er al veel gelijkenissen
zijn. Onderzoek naar dat onderzoek liet zien dat er statische gelijkenissen gevonden werden in
meerdere onderzoeken maar dat bij geen enkel onderzoek dezelfde variabelen gebruikt werden.
Vuistregel: subgroepen (mensen met bepaalde psychische problemen) in de psychiatrie
bestaan niet.