HC1 – Introductie – 13/12
Filosoof Descartes: kan aan alles twijfelen, want als ik mijn ogen dicht doe verdwijnt de
wereld en mijn lichaam. Als ik aan iets twijfel weet ik niet zeker dat het bestaat, weet dus
niet zeker of wereld en lichaam bestaan. Kan niet twijfelen aan het feit dat ik twijfel: twijfel
is vorm van denken. Dat wat denkt kan niet tegelijkertijd bestaan. Denken bestaat. Denken is
eigenschap van geest. Zeker dat geest bestaat.
Cognitie → geest ‘mind’
Mentale-/ cognitieve functies, waaronder:
- Probleem oplossen
- Beslissingen nemen
- Geheugen
- Kennis (toepassen)
- Perceptie, waarnemen
- Bewustzijn (prikkelen)
- Aandacht
- Taal (gebruiken)
- Leren
Historisch
Helmholtz stimuleerde zenuw van kikker – hoelang daarna gaat poot bewegen? 27 m/s.
Maar hoe lang duurt mentaal proces?
Donders – hoelang duurt beslissing nemen?
1. Stimulus detectie; - er is visuele input
2. Stimulus discriminatie; - appel en peer
3. Kiezen (beslissen) – ik wil appel
4. Actie uitvoeren – ik pak appel
Reactietijdtaak:
- Simpele RT: detectie + motor respons
- Keuze RT: detectie + discriminatie + kiezen + motor respons
- Go/no go RT: detectie + discriminate + motor respons
Als we beslissing-tijd willen meten moeten we= RT keuze – RT gonogo.
→ 1e keer uitspraak over mentale processen adhv observeerbaar gedrag.
Weber ~ wet van Weber
- Waarneembaar verschil is relatief, niet absoluut.
- Zintuigen registreren relatieve verschillen
- Wet van weber= verschil I/I
James en Wundt bestudeerden geest;
- Inhoud van geest achterhalen door iemand erover te laten praten – introspectie.
Behaviorisme – gedrag wat mensen uitvoeren observeren, invloed van stimuli op gedrag.
Geest is niet observeerbaar, dus geest bestuderen is niet wetenschappelijk.
Gedrag bestaat uit aangeleerde stimulus-respons relaties.
- Skinner
, o Kind zegt ‘mama’, mama blij (positieve bekrachtiging), kind zegt papa, papa
blij. Zo leren we taal.
- Chomsky – waarom zou kind überhaupt iets zeggen?
o Bekrachtiging pas na uitspraak. Kinderen uiten spontaan simpele klanken.
Aangeboren taalvaardigheid.
Alan Turing bouwde computer om te berekenen wat geheimtaal van Duitsers was. → Leidde
tot inzicht:
- We kunnen communiceren (met onszelf en anderen) door symbolen te geven aan
bijv hoeveelheid. → Dat is wat computers ook doen. Computers werken met
symbolen.
- Misschien moeten we hersenen wel gaan beschouwen als computer: dat er input is,
verwerking, en output.
- Mentale processen werden gezien als verwerkingsprocessen.
- Computer/hersenen is de hardware, het programma/processen erin is de software.
Over die hardware:
- Structurele modellen – beschrijven de fysieke structuren.
- Procesmodellen – geven elke verwerkingstap een blokje, schrijven cognitieve
processen.
, HC2 – Waarneming: zintuigsystemen– 16/11
Deel 1 – waarneming onderzoeken
Verschil sensatie en waarnemen:
- Sensatie – meer vroege stadia van verwerking van stimuli (zoet, zuur, hard, luid,
rood)
- Waarnemen (perceptie) – betekenisvol, georganiseerd (koffie is heet/zoet, rode roos)
Verschillende zintuigen hebben:
- Eigen soort receptoren,
- Eigen soort van sensorische neuronen (transport),
- Eigen gebied in hersenen waar naartoe de info wordt vervoerd,
o Binnen het gebied vaak nog een ‘eigen plekje’
6 zintuigen:
- Zien
- Horen
- Proeven
- Ruiken
- Voelen → pijn, tast, druk
- Evenwicht
- (Elektroreceptie (bij sommige dieren))
Stappen van sensatie tot waarnemen:
- Sensatie is niet altijd hetzelfde,
- Sensorische systemen passen zich aan de omgeving,
- Onze hersenen zijn mn geïnteresseerd in verandering → voorbeeld: adaptie:
o Niet alleen minder gevoelig worden,
o Instellen van systemen aan eisen die omgeving stelt, zodanig dat het
organisme optimaal kan functioneren, je bent dus ‘geadapteerd’ aan
omgeving.
o Dit verandert als de omgeving verandert,
▪ Denk bijv aan stoppen met bewegen, het aan-/uitdoen van lamp.
, Zintuig systemen:
- Verschillen – bijv door andere fysische grootheden
- Overeenkomsten:
o Adaptatie – elk van onze zintuigsystemen adapteert aan bepaalde status, kan
dus bij elke een soort naeffect kunnen creëren.
o Types codering – manier waarop signalen nadat ze vertaald zijn, gecodeerd
worden is bij al die systemen hetzelfde.
o Cognitieve factoren – staan allemaal onder gedeeltelijke controle van onze
hogere cognitieve functies.
Deel 2 – chemische zintuigen
De chemische sensoren: smaak & reuk:
Smaak
- Mensen (zoogdieren) alleen in de mond (dieren ook in huid, pootjes)
- 5 → zoet, zout, zuur, bitter, umami (glutamaat, Oosters)
- 6e? → Ammonia?
- Zuur kan branden, bitter kan giftig zijn.
Papillen op de tong
- Supertaster/ taster/ nontaster is genetisch bepaald.
- In smaakpapil zitten ondersteuningscellen en tastreceptorcellen.
Tastreceptorcellen hebben uiteinde waar receptoren in zitten.
Die projecteren weer naar afferent neuron, wat naar hersenen
toegaat.
- Receptoren zijn gelijk verdeeld maar de plaats aspecten worden
door het brein gemaakt.
- Directe route naar limbisch systeem (HT, amygdala);
Reuk
- Onderscheiden 10.000 verschillende geuren. Herkennen van
mensen, van situaties.
- Van stimulus tot waarnemen van geur:
o Honderden typen olfactorische sensorische neuronen. Door cribriforme plaat
naar hersenen (reukbol); neuronen van zelfde soort door plaat verzamelen in
glomerulus.