Inleiding tot de filosofie: Samenvatting ‘Wijsbegeerte’
Inleiding: Over verwondering, contingentie en denken-als-oordelen (p.13-25)
1. Vertrouwdheid en verwondering
- Door uiteenlopende gebeurtenissen wordt de vertrouwde, vanzelfsprekende en rustgevende
omgang met de wereld doorbroken. Onder druk van dergelijke omstandigheden of op grond
van ervaringen die ons op de een of andere manier raken, beginnen we ons vragen te stellen
over de dingen die ons zonet nog vanzelfsprekend leken
- Dit kan leiden tot het plots wegvallen van de zin van de dingen tot vertwijfeling en wanhoop
en zelfs levensbedreigende vormen aannemen. Het is bekend dat die ervaren afgrond vaak
ook creatief verwerkt wordt in literatuur, religie, ect.
- De verwondering grijpt de ervaring van het wegvallen van de vertrouwdheid van de dingen
aan als een vertrekpunt voor een veleer theoretische reflectie. Uit de verwondering is de
filosofie in historische zin voortgekomen en dezelfde verwondering ligt ook vandaag nog aan
elk filosoferen ten grondslag
2. Verwondering en contingentie
- Verwondering = getroffen worden door het ‘er-zijn’ of het ‘zo-zijn’ van de dingen, vanuit het
besef dat de dingen evengoed niet of ook anders hadden kunnen zijn. Abstracter
geformuleerd: verwondering ontstaat door wat feitelijk gegeven is te contrasteren met wat
mogelijk is (had kunnen zijn)
- De verwondering stelt het vertrouwde aan de orde door het theoretisch te contrasteren met
zijn ‘anders-mogelijk-zijn’
- Het feitelijke dient zich aan als contingent. Contingent = wat niet noodzakelijk, maar
toevallig is: wat ook anders had kunnen zijn
- Verwondering is bij machte om zo goed als elke feitelijke toedracht te contrasteren met haar
anders-mogelijk-zijn
1
,3. Contingentie en orde
- Als alles ervaren zou worden als radicaal contingent, als volstrekt anders-mogelijk, als
volkomen toevallig en onvoorspelbaar, zou het voor de mens onmogelijk zijn om zich in de
wereld te oriënteren. We moeten ons op een orde kunnen verlaten, we moeten op structuren
kunnen rekenen in ons omgaan met de wereld
- Daarom kan de verwondering alleen maar een moment, een vertrekpunt zijn. De
verwondering laat het vertrouwde, het vanzelfsprekende weliswaar als anders-mogelijk, als
contingent verschijnen, maar brengt ook een reflectie op gang om die contingentie opnieuw
te ordenen en een plaats te geven
- De verwondering kan zich slechts voordoen, als er al een gegeven ordening is. Het is dan de
vooraf gegeven ordening die in de verwondering haar evidentie verliest en als geheel of
gedeeltelijk contingent verschijnt. Dat nodigt het denken uit om wat in die verwondering als
contingent verschijnt, opnieuw een plaats te geven, opnieuw te ordenen. Die nieuwe
ordening wordt na verloop van tijd op haar beurt vanzelfsprekend. Een vanzelfsprekendheid
die de verwondering op haar beurt in twijfel kan trekken, waarna het proces van voren af
aan herbegint
4. Denken en ordenen
- Hiermee komen we de wellicht belangrijkste taak van het denken op het spoor: het ordenen
van wat in de ervaring (van verwondering) als contingent gegeven is. Het denken moet in de
veelheid van uiteenlopende en contingente ervaringen een overzichtelijke eenheid,
samenhang en structuur aanbrengen, opdat de mens zich in de wereld kan oriënteren en
staande houden. Het denken moet in die zin de contingentie beheersen
- De culturele verschillen wijzen op een belangrijke onafhankelijkheid van het denken in het
structureren en ordenen van wat als min of meer contingent in de ervaring van de wereld is
gegeven
- Onze levensloop, onze sociale relaties, onze activiteiten krijgen er zin, omdat we ze
voortdurend - en met wisselend succes - inpassen in een ruimere, maar overzichtelijke
interpretatiesamenhang die wij als betekenisvol beleven
- Ook op het niveau van het individuele bestaan fungeert het denken dus in belangrijke mate
als een manier om de veelheid van veeleer toevallige ervaringen en gebeurtenissen in het
leven te beheersen en ze in een min of meer geconstrueerde samenhang te denken
- Maar de door het denken geconstrueerde samenhangen zijn vatbaar voor stolling en
stagnatie. Ze worden vanzelfsprekend. Ze zijn zodanig vergroeid met de cultuur of
2
, samenleving waaruit ze voortkomen, dat ze niet meer ter discussie gesteld worden. Wat
vroeger interpretatie was, gaat nu door voor een gevestigd en vanzelfsprekend weten. Het
denken zoekt dan niet langer de contingentie te beheersen, maar vooral de verworven
beheersing van de contingentie te verdedigen
- In zijn poging om de contingentie te beheersen, vervult het denken dus een dubbele rol.
Het denken ontwerpt altijd al een samenhang, zodat het de dingen in de wereld op een
overzichtelijke wijze kan samenbrengen. Zodra die interpretatiesamenhang echter
vanzelfsprekend wordt en dus haar voorlopigheid, haar ontwerpkarakter uit het oog
verliest, ontstaat er weer ruimte voor die contingent, als anders-mogelijk doet verschijnen
- Maar de wetenschap is maar een van de vele denktradities in het beheersen van
contingentie, en dan nog een vrij recente. Lang voordat de moderne wetenschap bestond,
vervulden overal ter wereld mythen, riten en magie eenzelfde functie. Maar ook de grote
denktradities van onze westerse cultuur, gaande van astrologie en alchemie tot kunst, religie
en filosofie hadden primair tot doel om de vaak als ondraaglijk ervaren contingenties in de
realiteit te ordenen en om te vormen tot een beheersbare totaliteit
- Maar ook hier geldt, zoals voor het denken in het algemeen, dat het proces van het ordenen
in principe nooit voltooid is. Het omvormen van de vreemde, grillige realiteit tot een
vertrouwde, leefbare wereld is een continue bezigheid. Geen enkele denkordening blijkt ooit
in staat de complexiteit van de realiteit definitief te vatten. De verwondering laat zich dus
nooit definitief uitschakelen
5. Filosofische verwondering
- Tot nog toe hebben we de verwondering als een reflectie opgevat die het onderscheid instelt
tussen het feitelijke en het (anders) mogelijke. Maar hoe zit het met die feitelijkheid zelf? Is
wat zich voor mij als feitelijkheid aandient wel degelijk werkelijk? Is wat ik meen waar te
nemen, wel waar? Zijn onze waarnemingen een accurate weergave van de werkelijkheid?
- In die geradicaliseerde verwondering komen niet langer het feitelijke en het mogelijke
tegenover elkaar te staan, maar rijst de vraag naar de mogelijkheid van het feitelijke. Er
wordt met de mogelijkheid gespeeld dat het feitelijke niet is wat het lijkt, waardoor
uiteindelijk alles - al wat ‘is’ - voorwerp wordt van verwondering
3
, 6. Denken en zijn
- Voortdurend staat het denken bloot aan de uitdaging om aan destabiliserende ervaringen
(die mogelijk het resultaat zijn van de verwondering) een betekenisvolle plaats te geven in
een bredere interpretatiesamenhang. Die spanningsverhouding, zo kan men beweren, is
voor de filosofie constitutief. De filosofie vraagt namelijk steeds weer naar de verhouding
tussen het denken en de realiteit waarin dat denken altijd al orde tracht te scheppen.
Traditioneel heeft de filosofie het in dat verband over de verhouding tussen denken en zijn.
Daarbij richt de filosofische reflectie zich op alle elementen van die verhouding: op het
denken zelf, op de werkelijkheid en op de relatie tussen beide
- Uitgedrukt in de technische taal van de filosofie betekent deze focus op ‘denken en zijn’ de
verbinding van 2 filosofische subdisciplines: de epistemologie en de metafysica. De
epistemologie of kennisleer stelt de vraag naar de (ware) kennis. De metafysica stelt de
vraag naar de (ware) werkelijkheid
- Na verloop van tijd ging men de term metafysica gebruiken voor elk filosofisch spreken over
het fundament van de werkelijkheid: over wat in laatste instantie of in eigenlijke zin
‘werkelijk’ is
7. Historische evoluties
- Het is onmiskenbaar dat de problematiek van denken en zijn in diverse perioden in de
geschiedenis op een verschillende manier is aangesneden
- De opvallendste gelijkenis tussen de oudheid en de middeleeuwen is allicht dat beide
periodes de ware werkelijkheid in stabiele, universele en kenbare principes zoeken
o De realiteit is constant onderworpen aan wording en verandering en lijkt dus
niet aan het begrip van de ‘ware’ werkelijkheid te beantwoorden
o De taak van het denken, en eigenlijk de levensopdracht van de mens zonder
meer, bestaat er dan ook in om de goddelijke, ideële wereld te kennen, ongeacht
of dat in dit leven dan wel in het hiernamaals gebeurt
o Het denken en de ware, goddelijke werkelijkheid zijn in beide periodes dus
essentieel met elkaar verwant. Helaas is die verwantschap vertroebeld door de
veranderlijkheid van de zintuiglijke wereld. Daarom ligt de waarheid
(aanvankelijk) buiten de mens. Wil het denken zijn eigenlijke bestemming
bereiken, wil de mens gered worden, dan moet het zich die waarheid (opnieuw)
eigen maken
4