Inhoud*
1. COLLEGE 1+2 – DE ORGANEN VAN DE VENNOOTSCHAP.............................................................. 3
2. COLLEGE 3 – HET BESTUUR ........................................................................................................ 8
3. COLLEGE 5 – INTERNE & EXTERNE BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID .................................... 10
4. COLLEGE 6 – FAILLISSEMENTSAANSPRAKELIJKHEID .................................................................. 13
5. COLLEGE 10 – INTERNATIONALE CORPORATE GOVERNANCE..................................................... 16
6. COLLEGE 12 – STRUCTUURREGELING ....................................................................................... 17
7. COLLEGE 14 – AFGELEIDE SCHADE ........................................................................................... 18
8. COLLEGE 17 –DOORBRAAK VAN AANSPRAKELIJKHEID .............................................................. 20
9. COLLEGE 18 - TEGENSTRIJDIG BELANG ..................................................................................... 23
10. COLLEGE 19 – ENQUÊTERECHT ............................................................................................... 25
11. COLLEGE 20 – BESCHERMING VAN MINDERHEIDSAANDEELHOUDERS ..................................... 29
12. COLLEGE 21 – UITKOOP MINDERHEIDSAANDEELHOUDER & GESCHILLENREGELING ................. 31
,*In het bovenstaande overzicht missen van de totaal 24 colleges de colleges 4, 7, 8, 9, 11, 13, 15, 16,
22, 23, 24.
Daarvan is bij de volgende colleges geen jurisprudentie voorgeschreven:
College 4 (Sustainable governance)
College 9 (Corporate Governance van de digitaliseringstransitie)
College 13 (Hervorming en toekomst van het Nederlandse kapitaalvennootschapsrecht)
College 15 (Positie en beloning van bestuurders)
Daarvan zijn de volgende colleges casuscolleges:
College 8 (casuscollege 1)
College 16 (casuscollege 2)
College 24 (casuscollege 3)
Daarvan is bij de volgende colleges wel jurisprudentie voorgeschreven, maar is die al uitgewerkt bij
andere colleges:
College 7 (Algemene Vergadering)
College 11 (Raad van Commissarissen)
College 22 (Corporate Governance in besloten verhoudingen)
College 23 (Beschermingsconstructies)
,1. COLLEGE 1+2 – DE ORGANEN VAN DE VENNOOTSCHAP
De verhouding tussen de organen: AV hoogste macht?
Doetinchemse IJzergieterij (1949): wanneer commissarissen een (statutaire) bevoegdheid hebben –
zoals in casu het beslissen over de uitgifte van aandelen – hebben zij deze ook wanneer een
meerderheidsaandeelhouder zich hiertegen verzet.
- De RvC heeft autonomie om binnen haar (statutaire) verplichtingen te handelen.
- Arrest strijdig met het idee van de AV als hoogste macht.
- Voorbeeld van jurisprudentie waar verschuiving is te zien van de contractuele leer
(aandeelhoudersbelang staat voorop) naar de institutionele leer (belangenpluralisme).
Forumbank (1955): in deze zaak had de AV (meerderheidsaandeelhouder) aan het bestuur de
opdracht gegeven tot inkoop van eigen aandelen. De minderheidsaandeelhouder, het bestuur en de
RvC waren hier tegen en het bestuur weigerde. De meerderheidsaandeelhouder had in cassatie
beroep gedaan op de ‘hoogste macht’ van de AV.
- De inkoop van eigen aandelen behoort uitsluitend tot de bevoegdheid van de directie.
- De AV mag haar door wet en statuten begrensde bevoegdheden niet overschrijden.
- De AV kan het bestuur dus niet verplichten om tot uitvoering over te gaan.
➔ Dit arrest stapt af van de AV als ‘hoogste macht’ en gaat van een hiërarchische naar een
functionele bevoegdheidsverdeling.
Ogem II (1990)
- De Ok had geoordeeld dat OGEM had gehandeld in strijd met elementaire beginselen van
verantwoord ondernemerschap door niet in te grijpen toen een 100%-dochter zich aan het
toezicht en de leiding van de concerntop onttrok.
- HR bevestigde dit en legde uit dat de nadruk gelegd wordt op de feitelijke afhankelijkheid van het
bestuur van de dochter in verband met de aan de moeder toekomende bevoegdheid om de
bestuurders van de dochter te schorsen of te ontslaan en te vervangen door bestuurders die zich
wel voegen naar de door de concernleiding te verstrekken richtlijnen en aanwijzingen.
- Arrest over de autonomie van het bestuur, en dat die niet los kan worden gezien van de
mogelijkheid een bestuurder te ontslaan.
De bevoegdheden van de organen
ABN AMRO (2007):
- Het bestuur van ABN AMRO had een belangrijk bedrijfsonderdeel (divisie in Amerika) verkocht,
terwijl ze bezig was met onderhandelingen over een fusie. Tegelijkertijd had zich een groep
bieders aangediend die geïnteresseerd was in de overname van ABN AMRO, met inbegrip van dat
bedrijfsonderdeel.
- De aandeelhoudersvergadering verzocht om een enquêteprocedure, en stelde dat er sprake was
van wanbeleid door het bestuur, op grond van: primair wegens strijd met de redelijkheid en
billijkheid van art. 2:8 BW, subsidiair met de verplichting om goedkeuring te vragen aan de AV
voor de verkoop ex art. 2:107a BW. Volgens de AV had het bestuur eigenlijk (“Pandora”)
beschermingsconstructies gebruikt: kroonjuweel verkopen en white knight zoeken.
- De OK vereiste goedkeuring van de AV voor de verkoop door het bestuur, op grond van de
combinatie van een ruime (analoge) toepassing van art. 2:107a BW en de redelijkheid en
billijkheid van art. 2:8 BW.
Ad 1): de verhouding tussen organen; bestuur/AV -> college 2
- (i) Het bepalen van de strategie is in beginsel een aangelegenheid van het bestuur, (ii) de raad van
commissarissen houdt daarop toezicht en (iii) de AV kan haar opvattingen terzake tot uitdrukking
brengen door uitoefening van de haar in wet en statuten toegekende rechten.
- Dit laatste betekent in het algemeen dat het bestuur wel verantwoording moet afleggen aan de
AV over zijn beleid maar dat het, behoudens afwijkende wettelijke of statutaire regelingen, niet
, verplicht is de algemene vergadering vooraf in zijn besluitvorming te betrekken als het gaat om
handelingen waartoe het bestuur bevoegd is.
- De beslissing tot verkoop van een belangrijk bedrijfsonderdeel is in beginsel een aangelegenheid
van het bestuur.
- Bijzondere omstandigheden – zoals de verkoop van een belangrijk bedrijfsonderdeel terwijl
sprake is van een overnamesituatie – kunnen niet zonder dat de wet of de statuten daarin
voorzien, leiden tot een goedkeuringsrecht van de AV met betrekking tot de verkoop.
- Zij leiden op zichzelf evenmin tot een verplichting van het bestuur de AV terzake te consulteren.
- De rechtszekerheid verzet zich ertegen dat bij het ontbreken van een wettelijke of statutaire
regeling de algemene vergadering van aandeelhouders zodanig verstrekkende bevoegdheden
zouden toekomen enkel op grond van regels van ongeschreven recht (zoals art. 2:8 BW), die
afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval toepassing zouden moeten vinden.
Ad 2): de bevoegdheden van de AV (art. 2:107a BW) -> college 7
- Het besluit tot verkoop van een belangrijk bedrijfsonderdeel kan niet worden aangemerkt als een
besluit omtrent een ‘belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de
vennootschap of de onderneming’ als bedoeld in art. 2:107a lid 1 BW.
- Daarvan is (blijkens de wetsgeschiedenis) alleen sprake bij bestuursbesluiten die zo ingrijpend zijn
dat zij de aard van het aandeelhouderschap veranderen in die zin dat de aandeelhouder daardoor
als het ware kapitaal gaat verschaffen aan – en een belang gaat houden in – een wezenlijk andere
onderneming.
- Ook is geen van de in art. 2:107a lid 1, onder a-c, genoemde gevallen aan de orde.
- De bepaling van art. 2:107a lid 1 BW moet dus restrictief (niet ruim) worden uitgelegd.
ASMI (2010):
Ad 1): de verhouding tussen organen; bestuur/AV -> college 2
- Het bestuur van een vennootschap behoort bij de vervulling van zijn bij wet of statuten
opgedragen taken het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming
voorop te stellen en de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de aandeelhouders, bij
zijn besluitvorming in aanmerking te nemen.
- De door de vennootschap te volgen strategie is in beginsel een aangelegenheid van het bestuur
en het is aan het bestuur, onder toezicht van de RvC, te beoordelen of, en in hoeverre, het
wenselijk is daarover in overleg te treden met externe aandeelhouders.
Ad 2): de bevoegdheden van de RvC-> college 2/11
- De RvC is belast met het toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van
zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en staat het bestuur met raad
en daad terzijde (art. 2:140/250 lid 2 BW).
- Deze wettelijke taakopdracht brengt niet mee dat de RvC de verplichting heeft een bemiddelende
rol te vervullen bij conflicten tussen bestuur en aandeelhouders.
- De RvC is dienaangaande aan de aandeelhouders ook geen verantwoording verschuldigd.
- De RvC kan door de aandeelhouders wel worden benaderd met verzoeken om bemiddeling of
anderszins en zal dan adequaat vanuit zijn eigen taakopdracht moeten handelen.
- Een verplichting tot actieve bemiddeling door de RvC zou daarentegen op gespannen voet
komen te staan met de beleidsvrijheid van de RvC bij de uitoefening van die taak.
- De RvC dient van geval tot geval een afweging te maken of bemiddeling wenselijk is.
Ad 3): de bevoegdheden van de AV -> College 7/(21)
- Het bestuur en de RvC zijn gehouden aan de AV, behoudens zwaarwichtige redenen, alle
verlangde inlichtingen te verschaffen (art. 2:107/217 lid 2 BW).
- Iedere aandeelhouder heeft voorts ter vergadering zelfstandig het recht vragen te stellen —
ongeacht of deze betrekking hebben op punten die op de agenda zijn vermeld — en de
vennootschap dient die vragen te beantwoorden.
- Daarbuiten hebben aandeelhouders geen recht op het verstrekken van door hen afzonderlijk
verlangde informatie.