Verzamelen van gegevens over de voedingstoestand
Voedingstoestand
Een ‘goede’ voedingstoestand ontstaat wanneer het lichaam geen voedingsstofen tekort komt en
er voldoende reserves in het lichaam aanwezig zijn om extra verliezen die optreden bij normale
belastende situaties op te vangen.
Wanneer de voedingstoestand niet goed is, maar ook niet zo slecht dat er defciintieverschijnselen
optreden, spreken we van een ‘marginale’ voedingstoestand. In deze situatie nemen de reserves
langzaam af. Extra verliezen, zoals bij een menstruatie, een griep of een wondje, kunnen niet meer
opgevangen worden.
Bij een slechte voedingstoestand duurt het langer voordat wonden genezen. Ook het
afweersysteem gaat achteruit. Daarnaast zijn er cliinten die snel lichaamsmassa verliezen, zelfs
wanneer er een normale voeding wordt gegeten. Een slechte voedingstoestand leidt op den duur
tot ‘ondervoeding’. Een betere term hiervoor is klinische depletie. Het is belangrijk om een slechte
voedingstoestand zo snel mogelijk te ontdekken, zodat er meteen wat aan gedaan kan worden. Er
zijn verschillende methoden om gegevens over de voedingstoestand van een cliint te verzamelen.
Bij het verzamelen van de gegevens is het belangrijk om kennis te hebben van factoren die de
voedingstoestand kunnen beïnvloeden. Daarnaast is het bij de beoordeling van de
voedingstoestand en het geven van advies handig om enig inzicht te hebben in voedingspatronen
van enkele bevolkingsgroepen in de Nederlandse samenleving.
Ondervoeding
Ondervoeding bij ziekte is een groot probleem binnen de Nederlandse gezondheidszorg. Uit
landelijke prevalentiecijfers blijkt dat in het ziekenhuis 25-40%, in het verpleeghuis 20-25% en in de
thuiszorg 15-25% van de patiinten ondervoed is. Inmiddels is veel bekend over de gevolgen van
ondervoeding bij risicogroepen, zoals ouderen, chronisch zieken en patiinten rond een operatie.
Ziekte gerelateerde ondervoeding leidt aantoonbaar tot langzamer herstel en complicaties bij
ziekte en operaties. Gevolgen van aan ziekte gerelateerde ondervoeding zijn verlies van
lichaamsgewicht en spiermassa, daling van de weerstand, verhoogde kans op complicaties, zoals
infecties en decubitus en een vertraagde wondgenezing. Deze situatie kan tot een negatieve
gezondheidsspiraal leiden zoals langere opnameduur, verhoogd medicijngebruik, toename van de
zorgcomplexiteit en afname van de kwaliteit van leven. Ook is wetenschappelijk aangetoond, dat
ondervoeding een onafhankelijke risicofactor voor overlijden is.
Overgewicht
Overgewicht en obesitas worden gedefnieerd als een abnormale of buitensporige opeenhoping van
vet in het lichaam dat leidt tot gezondheidsrisico's Overgewicht wordt beschouwd als een
chronische ziekte en ontstaat als het lichaam meer voedingsstofen binnenkrijgt dan nodig is voor
de maximale energiebehoefte.
De noodzakelijke hoeveelheid energie wordt uit de voedingsstofen gehaald en verbrand. Het
overschot slaat je lichaam op als reservevoorraad in de vorm van vet. Bij vrouwen gaat dat vet
vooral op de heupen zitten, bij mannen ter hoogte van de buik. Vetstapeling rond de buik geeft
meer risico op hart- en vaatziekten. In Nederland heeft ondertussen 40% van de vrouwen en 50%
van de mannen last van overgewicht. Body Mass Index (BMI) is een eenvoudige index van gewicht-
naar-lengte die vaak wordt gebruikt om overgewicht en obesitas vast te stellen bij volwassenen.
BMI
Om de BMI te berekenen deel je je lichaamsgewicht in kilo's door het kwadraat van je lengte in
meters. Bijvoorbeeld een vrouw van 1 meter 75, die 70 kilo weegt heeft een BMI van 22,8 (70
gedeeld door 1,75 in het kwadraat, oftewel 70 gedeeld door 3.06). Dat is de veilige zone, want het
zit tussen 18,5 en 25.
De BMI indeling is als volgt:
* < 18,5 Ondergewicht
* 18,5 tot 25 Gezond
* 25 tot 30 Overgewicht
* 30 tot 40 Obesitas
* > 40 Morbide obesitas
, De BMI geldt voor volwassenen en niet voor kinderen.
Muac – Mid Upper Arm Circumference
Wanneer bij iemand de lichaamslengte en het lichaamsgewicht niet bepaald kunnen worden, dan
kan de bovenarmomtrek gebruikt worden om uitspraken te doen over de BMI.
Bepaal hiervoor eerst het midden van de bovenarm en meet rondom dat punt de bovenarmomtrek.
Indien MUAC tussen de 18.5 cm en 23.5 cm is, is de BMI gezond. Een score < 16.0 cm duidt op
ernstige ondervoeding, een score tussen 16.0 cm en 18.5 cm op matige ondervoeding.
Beïnvloedingsfactoren voedingstoestand
De voedingstoestand kan worden beïnvloed door uiteenlopende factoren, die lichamelijk of
psychisch van aard kunnen zijn. Ook omgevingsfactoren kunnen van invloed zijn op de eetlust van
de cliint. Er zijn enkele stoornissen die in het psychiatrische spectrum vallen.
Lichamelijke factoren
Pijn
Medicijnen ; kunnen de eetlust bevorderen of verminderen, maar kunnen ook invloed
hebben op de opname van voedingsstofen.
Wonden : bij wondvocht is het verlies van voedingsstofen extra groot.
Metabolismeverandering
Psychische factoren
De opname in een ziekenhuis of verpleeghuis heeft meestal een negatieve invloed op de eetlust.
De opname brengt angst, bezorgdheid, spanning en stress met zich mee, die van invloed zijn het
eergedrag van een cliint. Je ziet bijvoorbeeld vaak een slechte voedingsinname bij iemand die
depressief of erg verward is. De maaltijden worden maar voor een gedeelte of zelfs helemaal niet
opgegeten. Maar ook in het dagelijkse leven zijn psychische factoren van invloed op het eetgedrag.
Zo zal een persoon met een examen voor de boeg bijvoorbeeld zijn stress uiten in het eten van een
zak chips of drop of juist vanwege de spanning geen hap door de keel krijgen.
Omgevingsfactoren
Onaangename geuren, medische en verpleegkundige handelingen aan of in de buurt van de cliint
vlak voor of tijdens het eten kunnen de eetlust remmen. Vooral bij cliinten die zich toch al niet zo
lekker voelen, blijken dergelijke factoren de eetlust negatief te beïnvloeden. Een mooi gedekte tafel
en smakelijk opgediende porties daarentegen hebben een positieve invloed op de eetlust. Wanneer
mensen samen eten, eten zij meer dan wanneer ze (haastig) alleen eten. Ook temperatuur speelt
een rol. Een te warme of te koude omgeving belemmert de eetlust.
Psychiatrische stoornissen
Anorexia Nervosa en Boulimia Nervosa zijn psychiatrische ziektebeelden waar voedingsproblemen
een centrale rol spelen. Bij beide stoornissen is naast een afwijkend voedingspatroon sprake van
ontevredenheid over uiterlijk en gewicht. Cliinten met anorexia hebben het overheersende idee
dat ze te dik zijn en beperken hun dagelijkse voedingsopname omdat ze willen blijven afvallen tot
hun ‘ideale gewicht’, met een BMI ruim onder de 18 (wat duidt op ondervoeding). Cliinten die lijden
aan Boulimia worden overvallen door eetbuien waarbij ze grote hoeveelheden verorberen die ze
daarna weer uitbraken.
Anorexia Nervosa
Anorexia nervosa is een eetstoornis waarbij de (meestal vrouwelijke) cliint bezig is met een
extreme vermagering door minder te gaan eten en/of meer te gaan braken (zelfopgewekt) en/of
misbruik te maken van . Op deze manier heeft ze het idee controle over haar situatie te kunnen
blijven uitoefenen. Er ontstaat een intense angst voor gewichtstoename of om dik te worden, zelfs
bij een normaal gewicht dat past bij de lengte en leeftijd, omdat eten gelijk staat aan
controleverlies. Het te lage gewicht wordt vaak ontkend. Er is bijna altijd sprake van een gestoord
zelfbeeld.
Boulimia Nervosa