Samenvatting ARIA
Soorten onderzoeken:
Deductief onderzoek = Gaat over het heden of verleden, hier is veel literatuur
beschikbaar, hier wil je een bestaande theorie toetsen en betreft een Top down
benadering.
Inductief onderzoek = Gaat over de toekomst, hier is weinig literatuur beschikbaar, hier
wil je een nieuwe theorie opzetten en betreft een Bottom up benadering.
Descriptive = beschrijvende statistiek, een samenvatting van de kenmerken van je dataset
Inferential = verklarende statistiek, hier toets je een hypothese of bepaal je de
generaliseerbaarheid van een onderzoek.
Meetniveau’s:
Nominaal = categorie zonder rangorde, bijvoorbeeld (man, vrouw)
Ordinaal = categorie met rangorde, bijvoorbeeld (slecht, voldoende, goed)
Interval = categorie met rangorde met een vaste meeteenheid, bijvoorbeeld (leeftijden
met steeds een stap van 10)
Ratio = categorie met rangorde met een vaste meeteenheid en een absoluut nulpunt,
bijvoorbeeld (solvabiliteitsratio)
Soort statistische onderzoek:
Kwantitatief onderzoek = maakt gebruikt van numerieke gegevens (discreet of continue) om
relaties en patronen te analyseren om conclusies te kunnen trekken o.b.v. objectieve metingen.
Zoals regressieanalyse, variantieanalyse (ANOVA), CHI2 toets en correlatieanalyse.
Discrete variabelen = Dit zijn variabelen waarvan de waarden afzonderlijke, gehele
getallen zijn. Ze kunnen niet continu variëren tussen de waarden. Voorbeelden van
discrete variabelen zijn het aantal kinderen in een gezin, het aantal boeken in een
bibliotheek, het aantal klachten in een maand, enz.
Continue variabelen = Dit zijn variabelen waarvan de waarden een oneindig aantal
mogelijkheden hebben binnen een bepaald bereik en kunnen zelfs tot op een bepaald
aantal decimalen nauwkeurig zijn. Voorbeelden van continue variabelen zijn leeftijd,
gewicht, lengte, temperatuur en inkomen.
Kwalitatief onderzoek = maakt gebruik van niet numerieke gegevens (nominaal of ordinaal) om
die te analyseren en interpreteren om zo ervaringen en concepten in meer detail te verkennen
(zoals waardes en betekenissen) o.b.v. observaties of interviews.
Correlatie = Het meet de sterkte en de richting van de samenhang tussen variabelen, zegt iets
over de mate waarin twee variabelen elkaar beïnvloeden (geeft geen oorzaak-gevolgrelatie weer)
= lineaire relatie. Wordt uitgedrukt in een correlatiecoëfficiënt = (r)
(r) = -1 = negatieve correlatie. Als een variabelen toeneemt neemt de ander af (tegengestelde
richting)
(r) = +1 = positieve correlatie. Nemen beide toe of af in een constante verhouding (dezelfde
, richting. (>0,7 = sterk)
(r) = 0 = geen correlatie
Berekening van (r) kan op twee manieren.
Pearson-correlatie (r) = wordt gebruikt om de lineaire relatie tussen twee continue
variabelen te meten. Het is geschikt voor metingen op interval- of ratio-schalen en
veronderstelt dat de gegevens normaal verdeeld zijn.
Spearman-correlatie (rs) = wordt gebruikt om de rangorde of de monotone relatie
tussen twee variabelen te meten. Het is geschikt voor zowel continue als ordinaal- of
nominale gegevens en vereist niet dat de gegevens normaal verdeeld zijn.
Monotone relatie = relatie waarbij een verandering in een variabele een voorspelbare
verandering in de andere variabele voorspeld.
Causaliteit = oorzaak-gevolg relatie tussen variabelen, causaliteit impliceert altijd correlatie maar
dit is niet andersom. Is de associatie tussen variabelen, twee soorten:
Spurious correlation = valse correlatie = Wanneer twee variabelen een significante correlatie
(relatie) lijken te hebben, maar waarbij er in werkelijkheid geen causaal verband bestaat tussen
de twee variabelen. In andere woorden, de waargenomen correlatie is puur toevallig en niet te
wijten aan een oorzakelijk verband. Bijvoorbeeld wanneer twee variabelen toevallig dezelfde
patronen vertonen.
Soorten variabelen:
Onafhankelijke variabelen (X) = independent = is de oorzaak. De waarde van de variabele is
onafhankelijk van andere variabelen in je onderzoek. Dit is het type variabele dat je kunt
manipuleren. Andere termen zijn: explanatory & predictor variabelen
Afhankelijke variabelen (Y) = dependent = is het gevolg. De waarde is afhankelijk van
veranderingen in de onafhankelijke variabele. De afhankelijke variabele verandert dus als gevolg
van je gemanipuleerde onafhankelijke variabele. Andere termen zijn: response & outcome
variabelen
Controlevariabelen = zijn variabelen waarin je niet geïnteresseerd bent, maar die je wel
meeneemt in je onderzoek, omdat ze de resultaten kunnen beïnvloeden. Als je geen rekening
houdt met controlevariabelen, kun je niet met zekerheid zeggen dat het effect veroorzaakt wordt
door de onafhankelijke variabele.
Modererende variabele = Moderator = beïnvloed de sterkte, richting of aanwezigheid van de
relatie tussen de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele. Wordt meestal gemeten
met een ANOVA of regressieanalyse.