Leerdoelen blok 1.7
Inleiding Fiscaal recht
INHOUDSOPGAVE
blz.
Probleem 1: Moeilijker kunnen we het niet maken 2
Probleem 2: Een eigen huis 11
Probleem 3: Zo vrij als een vogel? 21
Probleem 4: Tennisvereniging Olympia en Jupiter en
Mercurius BV 30
Probleem 5: De verdeling van de taart 38
Probleem 6: Klussen als Brugman 48
Probleem 7: Over de grens 54
,Probleem 1 – Moeilijker kunnen we het niet maken
Als beginnend rechtenstudent aan de Erasmus Universiteit werd Ineke de Kort in 2015
geconfronteerd met het nieuwe leenstelsel. Geen basisbeurs meer om je studie te bekostigen,
maar een leenstelsel. Studeren en op kamers gaan is natuurlijk leuk, maar financieel werd dat
voor Ineke nu wel erg lastig. Zij besloot daarom in de zomer van 2015 toch maar vast op zoek te
gaan naar een goed betaald bijbaantje dat te combineren zou zijn met haar studie. In juli 2015 is
Ineke in de bediening aan de slag gegaan bij een eetcafé in Rotterdam. Sindsdien werkt ze in de
vakantieperiodes fulltime.
Als ze in februari 2018 haar jaaropgave ontvangt, staat daar een mooi bedrag aan loon op. Maar
tot haar grote schrik ziet Ineke dat er ook een behoorlijk bedrag aan loonheffing van dat loon af is
gegaan. Dat ze inkomstenbelasting moest betalen dat had ze eigenlijk wel verwacht, maar van
loonheffing had ze nog nooit gehoord.
Als ze het weekend erna thuis is, vraagt ze het aan haar vader Hans.
Hans: Wat het verschil precies is, heb ik ook nooit geweten. Ik weet alleen dat ik altijd een
behoorlijk bedrag van die loonheffing kan terugvragen als ik aangifte inkomstenbelasting doe.
Ineke: Ja dat lees ik dus ook overal op internet. Ik lees van alles over loonheffing, inhouding,
voorheffing, belastingplichtige, inhoudingsplichtige, aangifte, voorlopige en definitieve aanslagen,
heffingskortingen en nog veel meer. Maar loonheffing dat doet je werkgever toch? En
inkomstenbelasting heeft daar dacht ik helemaal niets mee te maken.
Hans: Nou, bij ons heeft het volgens mij iets te maken met onze hypotheek. Maar jij kunt het
sowieso terugvragen, want jij verdient veel te weinig om belasting te moeten betalen.
Ineke: Dat is pas goed nieuws! Dus jij zegt dat ik gewoon een aangifte moet doen? Moet je me
straks wel even laten zien hoe dat moet. En als we dat dan gedaan hebben? Krijg ik dan meteen
dat geld terug?
Hans: Dan krijg je daarna zo’n aanslag. Daar staat het bedrag op dat je dan terugkrijgt. Hoewel
dat bij ons ook wel een keer mis is gegaan, maar toen hebben wij daar een brief over gestuurd
en alsnog dat geld teruggekregen.
Ineke: Bedoel je niet gewoon bezwaar maken? Want volgens mij is de Awb gewoon van
toepassing. Dat weet ik dan weer wel, onthouden van bij bestuursrecht.
Literatuur:
Marres, Mol-Verver & Van de Streek (red.), Hoofdzaken belastingrecht, Boom Juridische
uitgevers, 19e druk, 2017 (H 1.9-13, 2.1, 3)
Wat is loonheffing en wat is inkomstenbelasting?
INKOMSTENBELASTING
De heffing van inkomstenbelasting van natuurlijke personen wordt geregeld in de Wet
Inkomstenbelasting 2001. Die wet is een materiële heffingswet waarbij vier vragen van belang
zijn:
1. Wie is de belastingplichtige? = Subject
2. Waarover moet belasting worden betaald? = Object
3. Wanneer ontstaat de belastingschuld? = Tijdstip van genieting
4. Hoeveel belasting moet worden betaald? = Tarief
2
,Subject
Art. 2.1 IB
Lid 1. Belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting zijn de natuurlijke personen die:
sub a. in Nederland wonen (binnenlandse belastingplichtigen) of
sub b. niet in Nederland wonen maar wel Nederlands inkomen genieten (buitenlandse
belastingplichtigen).
Het subject, de belastingplichtige, is bij de inkomstenbelasting dus altijd een natuurlijk persoon.
Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen binnenlandse belastingplichtigen en buitenlandse
belastingplichtigen.
Binnenlandse belastingplichtigen
Iemand die in Nederland woont, wordt in Nederland belast over zijn gehele inkomen waar ter
wereld ook verkregen, het wereldinkomen. Waar iemand woont, wordt volgens art. 4 AWR
beoordeeld naar omstandigheden. Hierbij gaat het volgens de jurisprudentie vooral om de
werkelijke en feitelijke situatie. Hierbij gaat het om waar het middelpunt van levensbelangen zich
bevindt. Dat middelpunt wordt gevonden door te kijken naar de duur van het verblijf, de plaats
waar gewerkt wordt, de plaats waar iemand een woning heeft en de plaats waar het gezin
verblijft. Als meerdere landen tot de conclusie komen dat iemand middelpunt van levensbelangen
daar ligt, moeten verdragen ter voorkoming van dubbele belasting een oplossing bieden.
Naast de feitelijke woonplaats, bestaan er op grond van art. 2.2 IB twee woonplaatsficties. Op
grond van zo’n fictie, wordt iemand geacht in Nederland woonachtig te zijn, terwijl ze feitelijk
ergens anders wonen.
1. De eerste houdt in dat iemand wordt geacht woonachtig te zijn in Nederland als diegene
ophoudt met wonen in Nederland en binnen een jaar weer in Nederland gaat wonen
zonder in een andere mogendheid of BES-eiland te hebben gewoond. Hierop geldt een
uitzondering als diegene kan aantonen dat hij in een ander land is onderworpen aan
belastingheffing en als de heffingsgrondslagen hoofdzakelijk gelijk zijn aan die in
Nederland.
2. De tweede houdt in dat de niet in Nederland wonende Nederlander die als diplomatieke
of consulaire ambtenaar in dienstbetrekking staat tot de Staat der Nederlanden, geacht
wordt in Nederland te wonen. Hetzelfde geldt voor zijn partner en kinderen jonger dan 27
jaar als zij door hem in belangrijke mate worden onderhouden.
Buitenlandse belastingplichtige
Hierbij gaat het niet om de woonplaats van de belastingplichtige, maar de vraag of er sprake is
van een bron van inkomen in Nederland. Deze bronnen van inkomen staan in hoofdstuk 7 van de
wet IB. Ook hier gelden eer regels ter voorkoming van dubbele belasting, bijvoorbeeld als iemand
in eigen land en buitenland wordt belast.
Individuele belastingplicht
Iedere belastingplichtige is individueel belastingplichtig voor al zijn inkomensbestanddelen, voor
zichzelf dus. Hierop geldt een uitzondering betreffende minderjarige kinderen en (in bepaalde
gevallen) fiscale partners.
Object
Dan nu de vraag waarover inkomstenbelasting wordt betaald. In art. 2.3 IB staan de drie
categorieën van inkomen waarover belasting wordt geheven:
Box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning
Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Het uitgangspunt van inkomstenbelasting is belasting heffen over hetgeen men verdient in het
economische verkeer.
3
, Bron van inkomen:
Er moet voldaan zijn aan een aantal voorwaarden voordat sprake is van een bron van inkomen:
- Er moet worden deelgenomen aan het economisch verkeer
- Het voordeel moet zijn beoogd
- Het voordeel moet redelijkerwijs te verwachten zijn
Uit de praktijk blijkt echter dat de tweede en derde voorwaarde vaak van weinig betekenis zijn en
dat al snel een inkomst wordt belast als deze is verkregen door een handeling verricht in het
economisch verkeer.
Voor het beoordelen of sprake is van een bron van inkomen in een bepaald jaar, moet naar de
feiten en omstandigheden van dat jaar worden gekeken. De HR heeft echter geoordeeld dat ook
naar de feiten en omstandigheden van latere jaren mag worden gekeken om te beoordelen of er
sprake was van een bron van inkomen in dat eerdere jaar.
De boxen
Art. 2.4 Wet IB 2001 verwijst je door naar de hoofdstukken.
Box 1
Met deze box wordt het belastbare inkomen uit werk en woning berekend. Dit wordt als volgt
gedaan: Inkomen uit werk en woning - de te verrekenen verliezen uit werk en woning.
Inkomen uit werk en woning:
1. De belastbare winst uit onderneming;
Dit wordt genoten door zelfstandige ondernemers, vrije beroepsbeoefenaars, maten in een
maatschap, firmanten in een vennootschap onder firma en medegerechtigden tot het
vermogen van een onderneming.
5. Het belastbare loon;
Al hetgeen dat wordt genoten uit een (vroegere) dienstbetrekking minus de vrijstellingen
zoals vergoedingen voor bepaalde kosten en pensioenpremies, art. 10 jo. 11 LB.
6. Het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden;
Dit omvat het resultaat uit werkzaamheden die niet in een onderneming en niet in
dienstbetrekking zijn verricht, art. 3.90 IB. Hieronder vallen ook art. 3.91 en 3.92 IB.
7. De belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen;
Bijstandsuitkeringen, lijfrentetermijnen en alimentatie.
8. De belastbare inkomsten uit eigen woning;
De positieve en vooral negatieve inkomsten van de tot hoofdverblijf dienende woning. Het
voordeel is meestal het eigenwoningforfait, 0,6% van de WOZ-waarde, art. 3.112 IB. Hier
worden de aftrekbare kosten, art. 3.120 IB, vooral de hypotheekrenteaftrek, afgehaald.
Hierdoor blijft veelal een negatief resultaat over.
9. De negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen;
Als een bijtelling bij het inkomen plaatsvindt in de vorm van negatieve uitgaven voor
inkomensvoorzieningen;
10. De negatieve persoonsgebonden aftrekposten;
Dit zijn bepaalde wettelijk opgesomde aftrekposten, hoofdstuk 6 IB. Als daar teruggaven op
worden ontvangen, is dat in de vorm van negatieve persoonsgebonden aftrekposten.
Verminderd met de te verrekenen verliezen uit werk en woning
1. De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld;
Zie punt 5 vorige pagina. Als toch een positief belastbaar inkomen ontstaat, wordt dat er hier
weer afgehaald.
11. De uitgaven voor inkomensvoorzieningen;
12. De persoonsgebonden aftrek.
Box 2
4