Samenvatting literatuur: Verdiepend privaatrecht
College 1: Privaatrecht in de praktijk
T.F.E. Tjong Tjin Tai, ‘Aansprakelijkheid jegens vrijwilligers’, WPNR 7361 (2022), p. 148-153
Beoordeling arrest Hoge Raad over val van vrijwilliger uit de kerstboom. Vrijwilliger is uit de kerstboom
gevallen nadat zij deze probeerde om te zagen. De vrijwilliger stelde de stichting aansprakelijk. De
grondslag hiervan is de overeenkomst van opdracht en onrechtmatige daad.
Kwalificatie van de vrijwilliger
De term vrijwilliger impliceert dat de activiteiten niet verplicht zijn, waardoor er geen overeenkomst is;
dan zouden de werkzaamheden afdwingbaar zijn. De vrijwilliger ontvangt ook geen loon.
De regel is dat de verhouding tussen vrijwilliger en organisatie in de regel niet moet worden
beschouwd als een overeenkomst van opdracht. Dit sluit niet uit dat de vrijwilliger wel een
overeenkomst sluit om andere zaken te regelen.
De overeenkomst van opdracht is niet nodig om eventuele schade te vergoeden.
Aansprakelijkheid voor schade van vrijwilliger
De grondslagen voor aansprakelijkheid, als er geen overeenkomst van opdracht is, is art. 7:658 lid 4
BW en onrechtmatige daad.
Art. 7:658 lid 4 BW
Dit is een afgeleide vorm van werkgeversaansprakelijkheid: een organisatie is ook aansprakelijk
jegens personen die geen werknemer zijn maar zich wel in een vergelijkbare positie bevinden. Het
gaat om mensen die zich met een werknemer vergelijkbare positie bevinden (HR Allspan). Of dit het
geval is, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaald moeten worden, waarbij
onder meer van belang zijn:
- de feitelijke verhouding tussen betrokkenen en
- de aard van de verrichte werkzaamheden, alsmede
- de mate waarin de “werkgever”, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de
werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband
houdende veiligheidsrisico’s.
Het is verder niet nodig dat het gaat om werkzaamheden die tot het wezen van de beroeps- of
bedrijfsuitoefening van de opdrachtgever kunnen worden gerekend of normaal gesproken in het
verlengde daarvan liggen. Er kunnen dus ook andere werkzaamheden onder vallen!
Vrijwilligerswerk is niet uitgesloten van toepassing van art. 7:658 lid 4 BW. De rechtvaardiging van de
aansprakelijkheid wordt gezocht in de combinatie van zeggenschap over de werkzaamheden en de
invloed op de werkzaamheden. Er is dus een zorgplicht voor een veilige werkomgeving.
Art. 7:406 lid 2 BW
Werkgeversaansprakelijkheid is geen absolute risico-aansprakelijkheid maar berust op een strenge
zorgplicht. Kijk bijvoorbeeld naar art. 7:406 lid 2 BW; de opdrachtgever kan niet aansprakelijk worden
gehouden voor de schade van de opdrachtnemer. Deze zit in het loon gebonden. De opdrachtnemer
is vaak ook deskundiger dan de opdrachtgever, dus hij moet zelf zorg dragen voor de veiligheid.
Conclusie is dus dat een relatief zelfstandig opererende persoon sneller wordt aangenomen zelf
verantwoordelijk te zijn voor de eigen veiligheid. Dit houdt verband met de veronderstelde
deskundigheid van de opdrachtnemer.
Onrechtmatige daad
Het gaat hier om onrechtmatig handelen in de zin van een zorgplicht voor de omgeving. Als beheerder
van een locatie moet je zorg dragen voor de veiligheid ter plaatse. Het kan ook gaan om een situatie
waarin een organisatie geen invloed heeft op de veiligheid van de omgeving.
Op basis van art. 6:162 BW rust op de organisatie een zorgplicht ten aanzien van locaties en
activiteiten, en die zorgplicht is vergelijkbaar met (hoewel iets minder streng) die van de werkgever
voor de veiligheid van werknemers.
Het kan gaan om grote verschillen tussen de verschillende soorten vrijwilligers: het kan gaan om leken
en om professionals die hun kennis kunnen inzetten. De verschillen hoeven niet uit te maken, omdat
er geen loon tegenover de activiteiten staat. Daardoor lijkt het redelijk te veronderstellen dat de
organisatie verantwoordelijk is voor de veiligheid van de activiteiten.
Conclusie
,Kortom: een vrijwilligersorganisatie heeft een zorgplicht voor de activiteiten en locaties waar de
organisatie haar vrijwilligers laat werken. Ook als de vrijwilligers enige deskundigheid bezitten, kan de
verantwoordelijkheid voor de veiligheid niet geheel bij de vrijwilliger worden gelegd. Dat is
gerechtvaardigd gelet op het ontbreken van loon en de veelal beperkte middelen. Wel kan er
aanleiding zijn tot vermindering van de schadevergoeding op basis van eigen schuld.
B.M. Paijmans, De zorgplicht van scholen, diss. Utrecht 2013, par. 5.3.5 (gedrukte p. 164-167;
dat is in de PDF nummering p. 182-185)
Jurisprudentie inzake een verzekeringsplicht voor scholen
Werkgevers hebben een plicht om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering (art. 7:611 BW).
De verzekeringsplicht geldt ten aanzien van schade die werknemers tijdens hun werkzaamheden
kunnen lijden:
a. bestuurder van een motorvoertuig betrokken bij verkeersongeval
b. als fietser of voetganger schade lijden door een ongeval waarbij een voertuig is betrokken en
c. als fietser schade lijden als gevolg van een eenzijdig ongeval
Let op: niet bij de voetganger die een eenzijdig ongeval heeft (TNT Post/ Wijenberg)
Heeft een school voor bepaalde risicovolle activiteiten zorg voor een verzekering ten behoeve van
haar leerlingen? Er rust geen algemene verplichting op onderwijsinstellingen om een
ongevallenverzekering te sluiten. Uit het arrest Beganovic/ ROC van Twente blijkt dat een leerling niet
zonder meer mag vertrouwen dat een school een (dekkende) verzekering heeft afgesloten. De Hoge
Raad overwoog dat een onderwijsinstelling als het ROC niet zonder meer gehouden is om te zorgen
voor een ongevallenverzekering die voor de, in het kader van het onderwijs georganiseerde,
risicovolle activiteiten adequate dekking biedt en evenmin om aan haar studenten duidelijk te maken
dat geen verzekering is gesloten die een dergelijke dekking biedt. Een zo vergaande zorgplicht kan
volgens de Hoge Raad in haar algemeenheid niet worden aanvaard.
T.F.E. Tjong Tjin Tai, Mini-methodologie van doctrinair juridisch onderzoek, 2023, par. 1-5
De rechtvaardiging van beweringen moet worden gevonden in de wetenschappelijke methode.
Belangrijkste methode = de doctrinaire of dogmatisch methode.
Doel van dogmatische methode = vaak de beschrijving van het geldend recht (positief recht).
Er kan ook naar een rechtvaardiging voor het geldend recht worden gezocht.
Verder kan kritiek worden geleverd op het geldend recht.
Het omvat dus vaak een stuk beschrijving, als vernieuwing (innovatie);
- wat zijn de geldende regels (en vernieuwing: welke regels zouden er moeten gelden in
onbekende gevallen)? Hieronder valt ook vernieuwing in de beschrijving (zie par. 6.5).
- welke rechtvaardiging is er voor de geldende regels (vernieuwing: eigen rechtvaardiging).
- welke kritiek is er in de literatuur of de rechtspraktijk op de geldende regels, en welke
alternatieve regels worden voorgesteld (vernieuwing: eigen kritiek en alternatieven).
Een juridisch onderzoek bevat ook een heldere onderzoeksvraag. Wat is een juist toetsingskader voor
een vernieuwing in het recht? Vaak door toetsing van de praktijk aan het bestaande kader of recht
(coherentie)
Doctrinair onderzoek en methode
Wetenschappelijk onderzoek wordt meestal onderverdeeld in drie fasen:
- verzamelen van gegevens:
o Zoveel mogelijk objectief gerechtvaardigd;
o Duidelijk subjectieve standpunten aangeven en onderbouwen.
- analyse van gegevens
- presentatie van resultaten.
Volgorde = wet, rechtspraak van hoogste rechter en literatuur als materialen.
Verzamelen van materialen
Volgende materialen zijn mogelijk:
- wet (inclusief wetsgeschiedenis)
- rechtspraak van de hoogste rechter
- ongeschreven recht
- supranationaal recht
, - doctrine (literatuur), incl. rechtsgeschiedenis
- private regelgeving.
Andere elementen, zoals rechtsvergelijking, empirische gegevens kunnen tot aanvullende
argumentatie leiden.
Bij verzamelen van materialen is het belangrijk dat deze steeds:
- volledig of representatief;
- de selectie en
- de relevantie
van het materiaal.
Voor de wet en jurisprudentie is dit vanzelfsprekend. Voor de literatuur geldt dat je een beeld moet
hebben van de state of the art.
Verschillende zoekmethoden:
1. Rechtssystematische methode
Bestuderen van de gezaghebbende literatuur.
2. De sneeuwbalmethode
Onderzoeken van verwijzingen
3. IJkpunten (loci)
Veel voorkomende zoektermen
4. ‘Brute force’
Al het materiaal af gaan
5. Zoekmachines
6. Niet-methodische benaderingen
Tips van derden
Van belang om de zoekmethoden in combinatie van elkaar te gebruiken.
Autoriteit bepaalt hoeveel waarde je kan hechten aan een bepaalde bron.
, College 2: Rechtsvinding 1
Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, art. 7:658 BW (Vegter/Haanappel-van der Burg)
Artikel 7:658 BW
De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid
doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de
arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te
voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
Het artikel bevat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, waarvan de inhoud wordt beheerst
door art. 6:95 BW immateriële schadevergoeding is dus ook mogelijk.
Verjaring
HR Van Hese/ De Schelde: de strikte toepassing van de verjaringstermijn en het vervallen van de
vordering kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. De feitelijke rechter
moet dit met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval beoordelen.
Zorgplicht
De zorgplicht van de werkgever heeft betrekking op de inrichting en het onderhoud van de lokalen, de
werktuigen en de gereedschappen waarin of waarmee hij arbeid doet verrichten. Bovendien betreft de
zorgplicht ook de instructie die de werkgever aan de werknemer dient te geven bij de gebruikmaking
van lokalen, werktuigen en gereedschappen. Er kunnen ongeschreven verplichtingen zijn die verder
strekken dan de geschreven normen. Bepalend hierbij zijn de Kelderluikcriteria: de omvang van het
risico op letsel, de ernst ervan, de te verwachten onoplettendheid van de werknemer en de
bezwaarlijkheid van de te nemen maatregelen.
Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval of een werkgever vooraf een inventarisatie
van de veiligheidsrisico’s dient te maken, dan wel een interne regeling moet opstellen op welke wijze
onveilige situaties vermeden moeten en kunnen worden.
Let op: niet wordt beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de
werknemer tegen het gevaar van ongevallen die hem kunnen overkomen door het gebruik van
werktuigen en gereedschappen, waarmee de werkgever de arbeid doet verrichten.
Een werkgever schendt zijn zorgplicht niet indien hij niet waarschuwt voor algemeen bekende
gevaren, welke gevaren noodzakelijk aan het verrichten van de werkzaamheden zijn verbonden
(bijvoorbeeld scherp mes).
Omgeving
De zorgplicht strekt zich uit tot de werkomgeving, dit kan bijvoorbeeld ook de thuiswerkplek van de
werknemer zijn. In hoeverre de werkgever aansprakelijk is voor op de werkplek geleden schade hangt
af van de omstandigheden van het geval.
Let op: eigen deskundigheid van de werknemer staat echter niet per definitie aansprakelijkheid in de
weg.
Aansprakelijkheid voor verkeersongevallen en bijzondere situaties (art. 7:611 BW)
De werkgever moet zorgdragen voor een behoorlijke verzekering van de werknemer indien diens
werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat hij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raakt bij
een verkeersongeval. Dit geldt ook voor het ongemotoriseerd deelnemen aan het verkeer, maar niet
bij een eenzijdig ongeval te voet.
Voldoet werkgever hier niet aan? Dan is hij aansprakelijk voor de schade voor zover die door een
behoorlijke verzekering zou zijn gedekt.
Opzet of bewuste roekeloosheid werknemer
Indien werkgever niet aan de verplichting uit lid 1 heeft voldaan, is hij aansprakelijk, tenzij door hem
het bewijs wordt geleverd van hetgeen in lid 2 is verwoord. Het betreft een schuldaansprakelijkheid.
Heeft werkgever voldoende zorg geleverd, dan is hij niet aansprakelijk.
‘Van bewust roekeloos handelen is pas sprake indien de werknemer zich, tijdens het verrichten van
zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging, van het roekeloos karakter van die
gedraging daadwerkelijk bewust is geweest’ (Pollemans/ Hoondert).