HF1 P4 Voedingsleer
Leerdoelen:
- De DIO is in staat om de volgende (nieuwe) nutriënten uit te werken op basis van een
voedingskundige analyse: vitamine A (en de carotenoïden/ provitamine A), vitamine B 11 /
foliumzuur, vitamine B12, Vitamine E (en antioxidanten in het algemeen), vitamine K, fosfor (en
fosfaat), zink en vocht
- De DIO kan uitleggen hoe en waarom deze geïdentificeerde nutriënten een rol spelen bij het
verklaren van gegeven casuïstiek
- De DIO kan uitleggen hoe en waarom welke overige nutriënten die reeds in semester 1
behandeld zijn een rol spelen bij het verklaren van gegeven casuïstiek in dit semester 2
- De DIO kan daarbij de voor de betreffende nutriënten opgestelde voedingsnormen
verantwoorden en aanpassen aan andere voedingspatronen en cliëntgroepen die reeds in het
onderwijs aan bod zijn gekomen en de cliënt-/patiëntgroepen die nu in periode 4 worden
behandeld: Nederlands, Turks, Marokkaans, Mediterraan, vegetarisch, veganistisch en
koolhydraatarm voedingspatroon, patiënten met Diabetes mellitus type-1, ondervoeding,
decubitus, kanker, CVA, de ziekte van Parkinson, dementie, de ziekte van Crohn, colitus
ulcerosa (samen IBD), levercirrose, pancreattitis en pancreascarcinoom, cliënten met een
operatie van de tractus digestivus
- De DIO kan de relevante (dieetbehandelings)-richtlijnen toepassen bij andere
voedingspatronen en vertalen naar voedingsmiddelen, uitgaande van de individuele cliënt
- De DIO is in staat om recente ontwikkelingen van de volgende voor dit semester relevante
nutriënten te relateren aan de reeds gemaakte voedingskundige analyse van dat betreffende
nutriënt: vetten, koolhydraten en eiwitten
1
,Week 1
De B-vitamines
Zonder B-vitamines zou er in het lichaam een energietekort ontstaan; koolhydraten, eiwit en vet
worden gebruikt als brandstof, maar de B-vitamines helpen het lichaam deze brandstof te gebruiken.
Veel van de B-vitamines vormen een deel van een co-enzym, die het enzym helpen energie op te
nemen van koolhydraten, eiwit of vet. Foliumzuur/folaat en vitamine B 12 helpen cellen te
vermenigvuldigen.
Biologische beschikbaarheid = het deel van de voedingsstof dat wordt opgenomen in het
maagdarmkanaal en door het lichaam kan worden gebruikt.
De biologische beschikbaarheid wordt door veel verschillende factoren beïnvloed, zoals: de
chemische vorm waarin de voedingsstof voorkomt, de verbindingen die met andere stoffen worden
aangegaan en individueel bepaalde factoren.
Biologische activiteit = het effect dat de stof heeft in het lichaam.
Functie van B-vitamines: worden omgezet in co-enzymen bij allerlei metabole reacties
Vitamine B12 in cobalamine is betrokken bij de foliumzuurstofwisseling
Foliumzuur is weer betrokken bij de vitamine B12stofwisseling in tetrahydrofolaat (THF), co-
enzym bij reacties waar groepen met 1 C-atoom (bijvoorbeeld methylgroep = CH 3) worden
overgedragen en heeft o.a. een rol: in de RNA- en DNA-synthese (snel delende weefsels), bij
de omzetting van sommige aminozuren en bij de afbraak van homocysteïne (niet alleen bij
foliumzuur, ook bij vitamine B12 en ook voor vitamine B6)
Vitamine B11 komt van nature in de voeding voor als polyglutamaat. Er is een bepaalde structuur en
daar zitten allerlei glutamaatdeeltjes aan; poly is meer, meerdere glutamaatdeeltjes. Bij de vertering
van foliumzuur worden glutamaatgroepen verwijderd + er wordt een methylgroep toegevoegd.
In verrijkte voeding of supplementen zit maar 1 glutamaatdeeltje, komt voor als een monoglutamaat.
Dit verklaart ook waarom de biologische beschikbaarheid hoger is, de vertering is gemakkelijker.
Hetgeen dat er overblijft van foliumzuur wordt via het maagdarm-kanaal naar de cellen
getransporteerd, maar het moet nog in de cellen worden opgenomen.
Vitamine B12 komt voor als een vitamine B12-eiwitcomplex; dat eiwit moet er eerst vanaf, zodat je
vitamine B12 overhoudt. Dat kan nog niet worden opgenomen in het lichaam, de intrinsic factor is nodig
(in de maagwand). Deze vorm van vitamine B12 kan ook nog niet door de cellen worden opgenomen.
Zowel vitamine B11 als vitamine B12 komen nu dus nog voor in de inactieve vorm. Deze twee inactieven
vormen, activeren elkaar. Het inactieve vitamine B11 moet zijn methylgroep kwijtraken om geactiveerd
te worden en vitamine B12 heeft juist een methylgroep nodig om geactiveerd te worden; vitamine B 11
geeft zijn CH3-groep dus af aan vitamine B12.
Afstaan van methylgroep door vitamine B11 door demethylering actief vitamine B11
Methylering bij vitamine B12 methylcobalamine = actief vitamine B12
Homocysteïne is geassocieerd met een verhoogd voorkomen van hart- en vaatziekten. Op het
moment dat je homocysteïne wilt omzetten in een ander stofje (methionine of cysteïne), heb je daar
weer bepaalde vitamines voor nodig.
Vitamine B12 (methylcobalamine) kan zijn methylgroep weer afgeven aan homocysteïne
(methylering) methionine en vitamine B12 wordt weer inactief.
Vitamine B6 kan homocysteïne omzetten in cysteïne (transamineringsreactie, omdat
homocysteïne en cysteïne beide aminozuren)
2
, Deficiënties van vitamine B6, B11 en/of B12 leiden tot verhoogde plasma
homocysteïneconcentratie.
Hoge plasma homocysteïnegehaltes zijn geassocieerd met een verhoogd risico op hart- en
vaatziekten, inclusief CVA’s en perifeer vaatlijden
Suppletie met de genoemde B-vitamines kan het homocysteïnegehalte doen dalen
Echter is niet bevestigd dat suppletie met deze vitamines dan ook hart- en vaatziekten kan
voorkomen
Foliumzuur (vitamine B11)
Chemische structuur
Functies
Foliumzuur is de naam van een groep stoffen met een chemische structuur die gerelateerd is aan
pteroylglutaminezuur (PMG). PMG is een stabiele, chemisch gesynthetiseerde verbinding, die wordt
gebruikt in vitaminepreparaten en bij toevoeging aan voedingsmiddelen.
Het co-enzym tetrahydrofolaat (THF) is betrokken bij de overdracht van C1-fragmenten,
bijvoorbeeld bij reacties waarin een methyl-, formyl-, of hydroxymethylgroep wordt overgedragen;
hierbij treedt het THF op als C1-acceptor. Op deze wijze speelt foliumzuur een belangrijke rol in de
aminozuurstofwisseling en bij de DNA- en RNA-synthese. Hierdoor is met name in situaties met
snelle celdeling relatief veel foliumzuur nodig. Dit is ook het geval tijdens de ontwikkeling van de
foetus en gedurende de groei, maar ook in weefsels met een snelle celdeling, zoals in de
bloedvormende organen en epitheelweefsel.
Al heel vroeg in de zwangerschap vormt zich een neurale buis, die zich langzaamaan gaat sluiten; de
snel delende weefsels, waaruit zich de hersenen en het ruggenmerg ontwikkelen. De machinerie van
DNA, RNA en eiwit draait op volle toeren en daar heb je dus foliumzuur voor nodig.
In de zwangerschap is om die reden de behoefte aan foliumzuur dan ook verhoogd (vanaf
minstens 4 weken voor tot 8 weken tijdens de zwangerschap + tevens bij lactatie): 400 µg/dag.
Bij een tekort aan foliumzuur kan die neurale buis zich dus niet goed sluiten kind met open
ruggetje. Er zijn twee vormen:
Spina bifida aperta: open vorm, zie je heel duidelijk
3