Onderzoek
Thema 1, week 1: Inleiding onderzoek
Leerdoelen:
De DIO kan zich een beeld vormen van de betekenis van onderzoek voor de diëtist in diverse
werkvelden.
De DIO kan scripties raadplegen in HBO kennisbank.
De DIO heeft inzicht in wat in leerjaar 1 geleerd is op het gebied van onderzoek
De DIO weet welke onderwerpen in periode 1 binnen de leerlijn onderzoek aan bod zullen komen.
De DIO heeft inzicht in de opbouw van een wetenschappelijk onderzoeksartikel.
Literatuur:
- Scholar: Het schrijven van een wetenschappelijk artikel
Wetenschappelijk artikel
De inleiding
Een goede inleiding schetst het probleem en leidt tot de onderzoeksvraag. De opbouw van een
inleiding kun je je voorstellen als een trechter: je begint breed met een algemene beschrijving en
eindigt smal met de onderzoeksvraag of hypothese. In de eerste zinnen van de inleiding wordt het
onderwerp neergezet. Je maakt duidelijk over welke patiëntenpopulatie je artikel gaat, over welk
ziektebeeld of over welke meetmethode. Als je al verwijst naar literatuur, gebruik dan
overzichtsartikelen of verwijs naar een recente evidence-based richtlijn.
Vervolgens werk je toe naar je onderzoeksvraag: wat is bekend en wat moet nog worden onderzocht?
Hier kun je verwijzen naar originele studies.
Gebruik de laatste paragraaf van de inleiding voor het beschrijven van het doel van het artikel, de
onderzoeksvraag of hypothese. Houd deze onderzoeksvraag steeds voor ogen en gebruik steeds
exact dezelfde termen in de rest van je artikel.
Methoden
In dit onderdeel van een artikel worden de opzet en de uitvoering van de studie beschreven. De lezer
moet door dit hoofdstuk een indruk krijgen van de kwaliteit van het onderzoek. De inhoud van het
hoofdstuk methoden is afhankelijk van het type studie.
Literatuurstudie
Bij het beschrijven van een literatuurstudie is minimaal informatie nodig over:
- De gebruikte literatuurdatabases
- De gebruikte zoektermen en -methode
- De selectiecriteria
- Het aantal geschikte artikelen dat is gebruikt in de literatuurstudie
Vermeld of de literatuurstudie beperkt is tot een bepaalde onderzoekspopulatie en waarom dat is
gedaan. Geef aan op welke manier de selectie is uitgevoerd.
De onderzoeksvraag bepaalt welke studies in aanmerking komen voor de literatuurstudie. Geef in je
methoden aan of je hebt geselecteerd op studie-opzet en op welke manier je dat hebt gedaan.
Observationele studie
Observationele studies onderscheiden zich van interventiestudies doordat ze niet ingrijpen in het
gedrag van de onderzoekspopulatie. Het hoeft niet te betekenen dat je niets doet bij een deelnemer:
het afnemen van een vragenlijst of het meten van lengte en gewicht kunnen onderdeel zijn van
observationeel onderzoek.
- Geef aan hoe je aan de deelnemers bent gekomen.
- Beschrijf op welke manieren gegevens over de deelnemers zijn verkregen.
- Vermeld de tijdsperiode waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden
- Geef weer hoe de onderzoeksresultaten worden beschreven en of er eventueel statische
toetsen zijn uitgevoerd.
Interventiestudie
Bij een interventiestudie wordt aan de deelnemers een bepaald gedrag of een bepaalde handeling
opgelegd. Als onderzoek maak je op één of andere manier inbreuk op de integriteit van de
proefpersoon.
, - Beschrijf voor de deelnemers aan een interventiestudie: hoe ze werden geworven, hoe ze
vervolgens werden geïnformeerd, in- en exclusiecriteria en uitval van deelnemers tijdens de
studie.
- Beschrijf hoe de interventie is uitgevoerd: in één groep waarbij alleen metingen voor en na
interventie zijn gedaan, in twee of meer groepen waarbij de interventie is vergeleken met een
controlegroep of reguliere behandelingsgroep (ad random toegewezen?).
- Interventie: in welke vorm, hoe lang, dosering. Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk waaruit de
interventie bestaat en op welke manier is gecontroleerd of de interventie ook juist werd
uitgevoerd en opgevolgd. Beschrijf hoe lang de interventieperiode was en waarom voor deze
lengte is gekozen. Waarom is er voor deze dosering gekozen en is gemeten of deze dosering
ook echt is toegediend en gebruikt?
- Geef in je artikel aan wat je precies hebt getoetst. Geef ook aan welke toetsen je hebt gebruikt
en welke betrouwbaarheid je hebt gebruikt. Benoem hierin ook de onderbouwing voor het
aantal deelnemers van de studie, de zogenaamde steekproefgrootte.
Resultaten
Het hoofdstuk resultaten bevat de gegevens waarmee de onderzoeksvraag beantwoord kan worden.
De volgende waarin de resultaten worden gepresenteerd is dezelfde als in het hoofdstuk methoden.
Het is de kunst om de meetgegevens zo te presenteren dat ze overzichtelijk zijn, maar voldoende
details bevatten om door de lezer beoordeeld te kunnen worden. Gebruik tabellen en grafieken om
resultaten overzichtelijk weer te geven. Gebruik de tekst voor de voornaamste uitkomsten (uit de
grafieken/tabellen).
Discussie
De discussie wordt vaak moeilijk gevonden om te schrijven. Als de volgende opzet wordt
aangehouden valt de invulling van de discussie wel mee:
- Start met het antwoord op de onderzoeksvraag, gebaseerd op je eigen resultaten. Gebruik
hierbij dezelfde formulering als in de inleiding.
- Bespreek hoe de resultaten zich verhouden tot die van vergelijkbare studies
- Bespreek de vertaalbaarheid van de resultaten naar de praktijk
- Eindig met het antwoord op de onderzoeksvraag, gebaseerd op alle informatie die
beschikbaar is.
Conclusies en/of aanbevelingen
De conclusie van het artikel is de kernachtige samenvatting van de bevindingen. De conclusie is géén
herhaling van de resultaten.
Auteursvermeldingen
Veel wetenschappelijke artikelen worden geschreven door meerdere auteurs. De volgorde waarin
auteurs vermeld worden, hangt onder andere af van intellectueel eigendom, idee, uitwerking en
afwerking.
Thema 2, week 2: Probleem-, doel- en vraagstelling
Leerdoelen:
De DIO weet het verschil tussen probleem-, doel- en vraagstelling.
De DIO kan een probleem-, doel- en vraagstelling herleiden uit een wetenschappelijk artikel.
De DIO kan criteria noemen voor een goede probleem-, doel- en vraagstelling.
De DIO kan zelf een probleem-, doel- en vraagstelling formuleren.
Literatuur:
- Onderzoeksvaardigheden: H2 en bijlage 2
- Preventie en gezondheidsbevordering door paramedici: paragraaf 6.1 t/m 6.2.2.
- Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering: Een planmatige aanpak. H2.
Probleemstelling
= afbakening van het onderwerp van het onderzoek.
De probleemstelling is iets breder dan de centrale vraag en duidt de te onderzoeken situatie aan. Dit
kan een concreet probleem zijn, maar dit hoeft niet altijd. Vaak is ‘het probleem’ dat je te weinig kennis
,over een situatie hebt. De probleemstelling geeft het onderwerp van het onderzoek aan en bevat
minimaal de volgende elementen:
- Wat zijn de grenzen van het onderzoeksgebied (domein)?
- Wie behoren er tot de onderzoekspopulatie?
De probleemstelling kun je in een artikel in ieder geval in de inleiding vinden, vaak staat deze
helemaal in het begin.
Doelstelling
De doelstelling van het onderzoek refereert naar wat het onderzoek uiteindelijk moet opleveren.
In Engelstalige artikelen worden vaak worden gebruikt als: aim, goal en objective.
Vraagstelling
De probleemstelling leidt tot de centrale vraag. De centrale vraag geeft aan hoe het onderzoek wordt
afgebakend oftewel de vraag die aan het einde in de conclusie wordt beantwoord.
Criteria voor de formulering van de centrale vraag:
- De centrale vraag moet breed genoeg zijn geformuleerd, zodat alle aspecten die we willen
onderzoeken eronder vallen.
- De centrale vraag moet goed ingeperkt zijn, zodat duidelijk wordt wat we gaan onderzoeken
(specifiek) en liefst ook al op welke wijze en bij wie.
- De centrale vraag is als vraag geformuleerd (met vraagteken) en is liefst een open vraag.
Bij toetsende onderzoeken komen ook gesloten vragen voor.
- De termen die in de centrale vraag staan, moeten helder en eenduidig geformuleerd zijn.
- De vraag moet door onderzoek te beantwoorden zijn, dat wil zeggen dat bijvoorbeeld
normatieve vragen niet geschikt zijn.
- Stel geen hoe-, waarom- of waardoor-vragen. Deze zijn moeilijk te onderzoeken, omdat vooraf
lastig in kaart te brengen is welke aspecten allemaal meegenomen moeten worden om de
vraag te kunnen beantwoorden. Je kunt alle kanten op, de vraag is dus te breed. Raadzaam is
om in zo’n geval eerst vooronderzoek te doen naar mogelijke opties en daar concreet
onderzoek naar te verrichten.
- Termen als ‘beste’ verwijzen naar criteria volgens welke iets beter of slechter is; deze criteria
moeten worden gespecificeerd, anders kun je dergelijke termen beter vermijden.
Deelvragen worden afgeleid van de centrale vraag en dienen allemaal een onderdeeltje van de
centrale vraag te behandelen. Als alle deelvragen zijn beantwoord, moet je ook het antwoord op de
centrale vraag kunnen geven.
Hoe kom je aan geschikte deelvragen? Ten eerste kun je kijken naar welke variabelen er in de
centrale vraag genoemd worden, deze geven vaak aanleiding tot beschrijvende deelvragen.
Vervolgens kunnen verbanden worden gelegd en mogelijke verklaringen worden bedacht.
Algemene vragen die beginnen met wie, wat, waar, waarom en wanneer kunnen verder behulpzaam
zijn om de centrale vraag te ontrafelen in deelvragen.
Thema 3, week 3: Onderzoeksmethoden
Leerdoelen:
De DIO weet dat er gedragsregels voor onderzoek zijn kan de informatieve site die de HAN hierover
heeft, vinden.
De DIO kent verschillende indelingen van onderzoek en kan de bijbehorende aspecten benoemen.
De DIO heeft inzicht in de voor- en nadelen van deze onderzoeksmethoden.
De DIO heeft inzicht in voor- en tegenargumenten voor gebruik van de evidentiepiramide.
Literatuur:
- Onderzoeksvaardigheden: paragraaf 1.3, H3 en H7.
Indelingen van onderzoek
Een onderzoeksvraag kun je op veel manieren onderzoeken. Je maakt verschillende keuzes: de
keuze voor de wijze waarop je de onderzoekspersonen selecteert, de keuze voor geschikte
meetinstrumenten of de keuze voor het tijdpad waarin je onderzoek uitvoert. De keuzes die je maakt
bepalen het soort onderzoek dat je gaat doen. De meest gebruikte onderzoeksindelingen in de
gezondheidszorg zijn:
1. Indelingen op basis van het doel dat je met het onderzoek wilt bereiken
2. Indelingen op basis van het soort gegevens dat je verzamelt
, 3. Indelingen op basis van het tijdpad van je onderzoek
4. Indelingen op basis van het onderzoeksdesign
Het doel dat je met het onderzoek wilt bereiken (1)
Deze indeling verdelen we onder in:
- Definiërend onderzoek, waarbij je de bepaalde kenmerken van het onderwerp aangeeft
- Beschrijvend onderzoek, waarin je de eigenschappen van het onderwerp in kaart brengt
- Vergelijkend onderzoek, waarin je verschillen tussen twee of meerdere groepen, situaties of
instrumenten onderzoekt
- Verklarend onderzoek, dat zich richt op oorzaken van gevonden verschillen of verbanden
- Voorspellend onderzoek, waarmee je de gevolgen van het onderwerp bekijkt
- Evaluerend onderzoek, dat het effect van een bepaalde interventie of maatregel evalueert
- Voorschrijvend onderzoek, dat is bedoeld om maatregelen of richtlijnen op te stellen
Daarbij is tevens ook nog een andere indeling gebaseerd op het doel dat je met het onderzoek wilt
bereiken:
- Beschrijvend onderzoek, waarbij je een onderwerp in kaart wilt brengen
- Explorerend onderzoek, waarbij je op zoek gaat naar verbanden of verklaringen
- Toetsend onderzoek, waarbij je een theorie of verwachtingen (hypothese) wilt toetsen of het
effect van een bepaalde interventie of maatregel onderzoekt
Het soort gegevens dat je verzamelt (2)
Je kunt hierbij onderscheid maken tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek.
- Kwalitatief onderzoek: hierbij gaat het om gegevens over de beleving, ervaringen of
verwachtingen van de proefpersonen. Je wilt attitudes en achterliggende oorzaken
doorgronden en gaat diep op het onderwerp in. Kwalitatief onderzoek vindt vaak plaats in de
alledaagse omgeving van de proefpersonen (naturalistisch onderzoek). Kwalitatieve gegevens
worden meestal verzameld met methoden als interviews, observaties en
focusgroepdiscussies. Het aantal proefpersonen is bij kwalitatief onderzoek in de meeste
gevallen een stuk lager dan bij kwantitatief onderzoek. De resultaten bevatten vaak
uitgebreide en gedetailleerde beschrijvingen.
- Kwantitatief onderzoek: hierbij zijn de uitkomsten makkelijk in cijfers uit te drukken. Voorbeeld
van kwantitatieve gegevens zijn bloeddruk, spierkracht, lichaamsgewicht, intelligentie, maar
ook prevalentiecijfers en het aantal verwijzingen. Doordat je bij kwantitatief onderzoek vaak
gebruik maakt van minder tijdrovende onderzoeksmethoden (bijvoorbeeld vragenlijsten), is het
aantal proefpersonen meestal hoger dan bij kwalitatief onderzoek.
Tijdpad van het onderzoek (3)
Op basis van het tijdpad van het onderzoek, zijn twee verschillende indelingen mogelijk.
Allereerst bespreken we dwarsdoorsnedeonderzoek (cross-sectioneel) en longitudinaal ondezoek.
- Is er binnen een onderzoek sprake van slechts één meetmoment, dan noemen we dit
dwarsdoorsnedeonderzoek, transversaal onderzoek of cross-sectioneel onderzoek. Alle
gegevens verzamel je op hetzelfde moment.
- Bij longitudinaal onderzoek bevat de periode van dataverzameling meerdere meetmomenten.
Je meet de variabelen op verschillende tijdstippen: je volgt de proefpersonen als het ware.
Vandaar dat je dit onderzoek ook wel follow-uponderzoek noemt.
Bij longitudinaal onderzoek kun je nog onderscheid maken tussen prospectief en retrospectief
onderzoek:
- Bij prospectief onderzoek kijk je vooruit in de tijd: de uitkomst moet bij de start van het
onderzoek nog optreden.
- Bij retrospectief onderzoek is de uitkomst al opgetreden en kijk je terug in de tijd om erachter
te komen welke variabelen op de uitkomst van invloed waren.
Onderzoeksdesign dat wordt gebruikt (4)
Eén van de belangrijkste indelingen, die namelijk is gebaseerd op het onderzoeksdesign dat je
gebruikt om de vraagstelling te onderzoeken is de indeling tussen experimenteel en observationeel
onderzoek.
- Bij experimenteel onderzoek verandert de onderzoeker bewust iets in de onderzoeksgroep: de
interventie.
- Bij observationeel onderzoek beperkt de onderzoeker zich tot het verrichten van
waarnemingen en metingen: er wordt niet ingegrepen.