Samenvatting Ontwikkelingspsychologie
Week 1
Ontwikkelingspsychologie is het identificeren en beschrijven van verandering in
verschillende ontwikkelingsdomeinen en de processen achter deze verassingen.
Er is alleen sprake van ontwikkeling als er een permanentie aan vastzit, relatief
blijvend/onomkeerbaar dus. Deze ontwikkeling kan zowel vooruitgaand zijn, als
achteruitgaand.
Ontwikkeling is Multi-gedetermineerd en multidimensionaal:
- Directe omgeving gezin, vrienden, school
- Het individu individuele genetische kenmerken, andere biologische
kenmerken, evolutionaire bagage
- Sociale en economische context
- Culturele context in India leven ze heel anders dan in Nederland
Het is niet zo dat je leven van tevoren al is uitgeschreven, je genen bepalen je leven
niet. Het is maar de vraag welke genen tot expressie komen en welke niet, deze
bepalen wie jij uiteindelijk als persoon wordt.
Determinanten van de levensloop:
- Normatief leeftijdsgebonden: biologische en sociale omgevingsinvloeden zijn
sterk gebonden aan leeftijd en daardoor voorspelbaar.
- Normatief historische invloeden: biologische en sociale omgevingsinvloeden
gebonden aan de geschiedenis.
- Niet normatieve invloeden: deze zijn persoonsgebonden, iets wat invloed heeft
op jou als persoon, kan je hele leven bepalen, hoeft niet.
Ontwikkeling is dus voor iedereen anders en ook voor iedereen onvoorspelbaar.
,Basisthema’s m.b.t. ontwikkeling:
- Nature-nurture controverse; de vraag of iemands persoonlijkheid voortkomt uit
nature of nurture, biologische of omgevingsfactoren
- Continu of discontinu: continu zegt dat de ontwikkeling rustig aan een stuk
doorgaat terwijl discontinu zegt dat ontwikkeling bestaat uit een aantal pieken en
dalen, abrupte sprongen.
Perioden van ontwikkeling:
Kritieke periode: als er in een bepaalde perioden een bepaalde ontwikkeling
ontbreekt is er onherroepelijk schade denk aan eendjes en imprinting.
Gevoelige periode: in een bepaalde periode is een bepaalde ontwikkeling
optimaal, maar later kan ook nog wel praat je kind nog niet? Grote kans dat hij
dit later wel nog gaat doen, geen stress.
Domein-algemene versus domein-specifieke ontwikkeling:
Algemene: het idee dat bepaalde ontwikkelingsmechanismen een grote reeks
aan vaardigheden kunnen beïnvloeden.
Specifieke: het idee dat ontwikkeling van uiteenlopende vaardigheden
onafhankelijk kan plaatsvinden en weinig invloed heeft op vaardigheden in
andere domeinen.
Theoretische perspectieven m.b.t. ontwikkeling:
Psychodynamische perspectief: ontwikkeling wordt van binnenuit de persoon
gestuurd. Het wordt gemotiveerd door innerlijke krachten, herinneringen, etc. het
beïnvloedt onze keuzes en ons gedrag.
o Psychoanalytische theorie van Freud: gaat er van uit dat onbewust
krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag. Oud
emotioneel trauma komt altijd terug. Een verdrongen gedachte komt altijd
terug, je weet dat dit je gedrag beïnvloedt.
o Psychosociale theorie van Erikson: benadering van ontwikkeling wat
betreft veranderingen in elke levensfase, omdat in de manier waarop we
aankijken tegen onze interacties met anderen, het gedrag van anderen en
onszelf als leden van de maatschappij. Kijk hier nog even naar in week 4
Behavioristisch perspectief: ontwikkeling wordt vanaf buitenaf gestuurd en uit zich
in aangeleerd waarneembaar gedrag. Gedrag is een directe respons op een
bepaalde stimulus. Gedrag is een reactie op je omgeving.
o Klassieke conditionering (Pavlov)
o Operante conditionering (Skinner)
o Sociaal-cognitieve leertheorie (Bandura): gedrag wordt aangeleerd door
het gedrag van een ander – een model – en de consequenties te
observeren. Aandacht, je neemt gedrag model waar, retentie, je kunt het
gedrag later nog herinneren, motivatie, je bent gedreven om het gedrag te
leren en uit te voeren omdat je ziet dat het gedrag iets oplevert.
, Cognitieve perspectief: theorieën die gemeenschappelijk hebben dat het gaat om
processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, te begrijpen en
erover na te denken.
o Theorie van Piaget: kind leert door omgang met materiaal door ervaringen
aan de hand van motorisch gedrag, dit verloopt in verschillende stadia.
Meer in week 3.
o Informatieverwerkingstheorie: focus op opslag en verwerking van
informatie, het zoeken naar een verklaring voor hoe mensen informatie
opslaan.
Contextueel (systemisch) perspectief: een brede visie op ontwikkeling hebben:
belangrijke focus op de invloed vanuit omgeving.
o Sociaal-culturele theorie van Vygotsky: je kunt geen volledig inzicht krijgen
in de ontwikkeling van een kind, als je geen rekening houdt met zijn
omgeving. De ontwikkeling van een kind wordt mede bepaald door zijn
omgeving. Meer in week 3.
o Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner: er zijn verschillende systemen
rond het kind, het kind staat in het midden, alle systemen eromheen
hebben invloed op het kind.
Micro, meso, exo, macro, chrono.
o Dynamische systeemtheorie: de ontwikkeling van een kind is een
dynamisch system; een verzameling van allerlei componenten die altijd in
interactie met elkaar de ontwikkeling beïnvloeden. De voortdurende
interactie tussen alle factoren maakt ontwikkeling mogelijk voor een kind.
Ontwikkeling is niet-lineair, iteratief (afhankelijk van vorige stap) en
zelforganiserend. Dit perspectief staat open voor zowel nature als nurture.
Evolutionaire perspectief (Darwin): survival of the fittest. Alleen de sterken
overleven, eigenschappen worden doorgegeven via de genen. Vooral nature dus.
Ontwikkelingspsychologen maken gebruik van empirisch-wetenschappelijke methoden;
procedures om ideeën en vragen te toetsen met behulp van zorgvuldig gecontroleerde
technieken en systematische dataverzameling gebaseerd op eigen objectieve
waarnemingen.
Voorbeelden:
Experimenteel onderzoek; causaal verband (oorzaak-gevolg); een onderzoeker
brengt doelbewust een verandering aan in de hoop dat er iets gebeurt met de
afhankelijke variabele.
Correlationeel onderzoek: je kunt vaststellen dat er tussen 2 factoren een
band/correlatie bestaat, het is het vergelijken van 2 niet gemanipuleerde
variabelen. Het stelt een verband op.
Survey: grote groep mensen wordt gevraagd een paar vragen te beantwoorden.
Natuurlijke observatie: kijken naar wat er gebeurt en notities maken.
Casestudy: naar 1 ding of 1 iemand specifiek kijken.
, Onderzoeksdesign:
Longitudinaal onderzoek: meerdere individuen worden door de tijd heen gemeten
d.m.v. meerdere metingen.
Cross-sectioneel onderzoek: meerdere individuen worden op 1 moment
onderzocht.
Cross-sequentieel onderzoek: verschillende leeftijdsgroepen worden op
verschillende tijdstippen bestudeerd.