Voor het vak EU-recht dient je vier annotaties te schrijven, hiermee kan je bonuspunten verdienen voor het uiteindelijke tentamen. In dit document tref je de vier annotaties aan die voor dit vak zijn geschreven, waarmee overigens bonuspunten zijn gehaald op het tentamen. Ook tref je de annotatie di...
[Meer zien]
Laatste update van het document: 2 maanden geleden
a. Wie waren de partijen in deze zaak?
Deze zaak betreft een verzoek om een prejudiciële beslissing (art. 267 VWEU) ingediend door de hoogste
instantie van de rechtspraak van Duitsland, het Bundesgerichtshof. De partijen in deze procedure waren de
vastgoedmaatschappij Thelen Technopark Berlin GmbH (hierna: Thelen) en de ingenieur MN (r.o. 2).
b. Vat de feiten en de centrale rechtsvraag/vragen in eigen woorden samen
Op 2 juni 2016 hebben vastgoedmaatschappij Thelen en de ingenieur MN een opleidingsovereenkomst
gesloten waarbij is afgesproken dat de ingenieur bepaalde diensten – diensten die vallen onder de HOAI – zou
verrichten voor een bouwproject tegen betaling van een vaste vergoeding (r.o. 9). Een jaar later na de
afsluitdatum van de aangegane overeenkomst heeft MN deze overeenkomst opgezegd. In de eindafrekening
heeft de ingenieur een bedrag gefactureerd voor de vergoeding dat is gebaseerd op de HOAI, de
minimumtarieven die gelden voor architecten en ingenieurs. De vergoeding op basis van de HOAI lag hoger dan
de overeengekomen vaste vergoeding. MN heeft beroep ingesteld bij de rechter om de openstaande
betalingen te vorderen (r.o. 10). In eerste aanleg en hoger beroep werd Thelen in beide gevallen veroordeeld
tot betaling van het hogere bedrag (r.o. 11, 12). De zaak is uiteindelijk terechtgekomen bij het
Bundesgerichtshof waarbij werd besloten om prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de
Europese Unie (hierna: het Hof) (r.o. 13).
De Bundesgerichtshof merkt op dat het Hof eerder heeft vastgesteld dat nationaal vastgestelde wettelijke
minimumtarieven niet samengaan met het bepaalde in de Richtlijn 2006/123 (r.o. 14). Richtlijnen richten zich
uitdrukkelijk tot de lidstaten en legt uitsluitend aan de lidstaten bepaalde verplichtingen op. De lidstaten
dienen nationale bepalingen in overeenstemming te brengen met de richtlijnen (r.o. 16). Indien nationale
bepalingen in strijd zijn met een richtlijn, heeft dit gevolgen gedurende de procedure tussen staat en
particulier. In de zaak tussen Thelen en MN zou betekenen dat de HOAI strijdig wordt geacht met de
Richtlijn 2006/123 en om deze reden buiten beschouwing wordt gelaten (r.o. 17). De Bundesgerichtshof heeft
opgemerkt dat particulieren zich rechtstreeks kunnen beroepen op eerder genoemde richtlijn wanneer het een
verhouding tussen staat en particulier betreft. De vraag is nu hoe dat zit tussen particulieren onderling ( r.o. 21).
De centrale vraag die naar voren komt, is of een nationale rechter in een geschil tussen particulieren onderling
de HOAI – die in strijd is met de Richtlijn 2006/123, buiten beschouwing dient te laten (r.o. 23).
c. Wat is het oordeel van het Europees Hof van Justitie en met welke argumenten is dit oordeel
onderbouwd?
Het Hof heeft bij beantwoording van de prejudiciële vragen eerst naar voren gebracht over de betekenis van
rechtstreekse werking naar voren gebracht. De Richtlijn 2006/123 heeft – net als iedere richtlijn – in beginsel
geen rechtstreekse werking heeft op nationale bepalingen (r.o. 25). In eerdere vaste jurisprudentie is door het
Hof geoordeeld dat richtlijnen zich richten tot lidstaten en dat het de taak aan lidstaten is om tijdig en op
correcte wijze in nationale bepalingen te implementeren. Dit betekent dat een particulier zich in beginsel niet
kan beroepen op een richtlijn, mits de richtlijn op correcte wijze is geïmplementeerd. Eerder is door het Hof
vastgesteld dat de wettelijke minimumtarief voor architecten en ingenieurs in strijd is met de richtlijn
(ECLI:EU:C:2019:562). De bepalingen uit het eerdere geding tussen de Duitse overheid en particulier buiten
beschouwing gelaten worden (r.o. 38).
Vervolgens oordeelt het Hof dat wanneer er bij de nationale rechter een geding is tussen particulieren, het op
grond van het Unierecht niet verplicht is om een nationale bepaling buiten beschouwing te laten. Wel kan de
rechter de nationale bepaling buiten beschouwing laten op basis van het nationale recht (r.o. 40).
d. Hoe verhoudt de uitkomst van dit arrest zich tot het leerstuk zoals dat is bestudeerd, en de jurisprudentie
van het Hof van Justitie?
Om tot de antwoord te komen hoe de uitkomst van het arrest tot het leerstuk verhoudt, dient eerst naar de
definitie van richtlijn gekeken te worden. Art. 288 VWEU beschrijft een richtlijn als volgt:
, “Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is,
doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen”.
De meest voorkomende rechtsverhouding waarin rechtstreekse werking voorkomt is de verticale werking. De
verticale werking houdt in dat verplichtingen – die uit de richtlijnen voortvloeien – door lidstaten moet worden
nageleefd en dat een particulier zich bij de nationale rechter kan beroepen op de desbetreffende
verplichtingen. Volgens het Hof richt een richtlijn zich uitsluitend tot lidstaten en burgerverhouding. Richtlijnen
leggen uitsluitend verplichtingen op, waarbij er dus sprake is van verticale werking (HR Costa/Enel).
Indien algemene rechtsbeginselen geconcretiseerd zijn in een richtlijn, kan bij een geschil tussen burgers
onderling een beroep worden gedaan op de horizontale werking van de richtlijn. Eerder is aangegeven dat
richtlijnen verticaal worden getoetst, maar naar omstandigheden van geval kan er horizontaal getoetst worden
(HR Mangold).
Verder heeft het Hof bepaald dat bij de toepassing van de bepalingen uit het nationaal recht, deze zoveel
mogelijk synchroon worden uitgelegd als uit de bewoordingen en het doel van de desbetreffende richtlijn.
Wanneer de nationale rechter de gelegenheid wordt geboden om het nationale recht in overeenstemming met
het Unierecht te laten interpreteren, dan is doorwerking verzekerd. Echter, bij richtlijnen speelt het probleem
dat bij een conforme toepassing in een horizontale privaatrechtelijke rechtsrelatie een horizontale werking kan
ontstaan (HR Faccini Dori).
Kortweg: in beginsel is er geen horizontale werking bij richtlijnen, maar in de praktijk blijkt dat er ook
horizontale werking kan ontstaan tussen particulieren onderling.
e. Wat is het belang van dit arrest voor burgers die zich in dezelfde positie bevinden?
Het Hof brengt naar voren dat een richtlijn geen verplichtingen kan opleggen aan particulieren en dat
rechtstreeks beroep bij de nationale rechter niet mogelijk is. Hieruit is op te maken dat een richtlijn zich niet
verhoudt tussen particulieren, maar tussen lidstaat en particulier. Het Hof heeft geoordeeld dat een nationale
rechter op grond van het Unierecht niet verplicht is om een bepaling van nationaal recht – die in strijd is met
een richtlijn tussen uitsluitend particulieren – buiten beschouwing te laten wanneer er geen sprake is van een
horizontale werking. Echter, op basis van het nationale recht kan de rechter de nationale bepalingen die in
strijd is met de richtlijn weglaten. Kortweg houdt dit in dan een particulier ten opzicht van een andere
particulier zich kan beroepen op een Europese rechtsregel, ondanks dat een richtlijn in principe geen
horizontale werking heeft.
Aantal woorden: 1075
OPDRACHT 2
Als gevolg van de oorlog in de Oekraïne hebben de 27 lidstaten binnen de Raad van de EU
besloten dat het noodzakelijk is om zo snel mogelijk de afhankelijkheid van gas te verminderen en
de transitie naar groene energie te versnellen. Op 22 december is hiertoe de ‘noodverordening’
Instructies: 2022/2577 aangenomen om de Europese transitie naar hernieuwbare energie te versnellen. De
verordening introduceert een weerlegbaar vermoeden dat projecten op het gebied van
hernieuwbare energie van hoger openbaar belang zijn en beperkt de reikwijdte van bepaalde
milieurichtlijnen ter vereenvoudiging van de vergunningverlening.
De Verordening is gebaseerd op artikel 122 lid 1 VWEU, en niet op grond van artikel 194(2)
VWEU. Vergelijk en bespreek vanuit het perspectief van democratische legitimatie de rol van de
verschillende instellingen bij het uitoefenen van deze twee bevoegdheden.
Uitwerking:
Het eerste begrip dat naar voren komt is EU, ofwel: de Europese Unie. Binnen de Europese Unie hebben
lidstaten een deel van hun soevereiniteit overgedragen aan de Europese Unie. Dit betekent dat er niet alleen
een samenwerkingsverband geldt tussen de Europese Unie en de lidstaten, maar ook dat ze boven de lidstaten
staat. Het formele en materiële recht van de Europese Unie is te vinden in tweede verdragen. Het eerste
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper axtun. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,50. Je zit daarna nergens aan vast.