Inleiding in onderzoek
Colleges College 1
Datum maandag 6 februari
IRM: P1, C1
Literatuur
Clark et al. (Brightspace)
Kenmerken wetenschappelijke kennis
Criteria:
Systematisch empirisme
Publieke verificatie
Oplosbare problemen
Soorten onderzoek
Fundamenteel onderzoek: hoe verloopt ontwikkeling van een kind
Toegepast onderzoek: rekening houdend met de ontwikkeling, hoe kunnen we pesten op school aanpakken?
Doelen van onderzoek
Soorten vragen:
Beschrijven (hoeveel kinderen veilige gehechtheid hebben)
Voorspellen (kan ik adhv IQ van iemand iets zeggen over leesvaardigheid) → samenhang?
(Cor)relationeel
Verklaren (hoe komt het dat een kind veilig gehecht is)
Om te kunnen verklaren, moet je eerst beschrijven en voorspellen
(Quasi) experimenteel
Theorie en hypothese
Theorie: stelsel van uitspraken dat relaties tussen concepten beschrijft en verklaart
Hypothese: als voorlopige waarheid aangekomen, maar nog te bewijzen uitspraak die getoetst wordt
Voorspelt wat er gaat gebeuren vooraf (a priori) niet achteraf (post hoc)
Operationaliseren
Conceptuele definitie: omschrijft het begrip (zoals uit een woordenboek)
Operationele definitie: hoe wordt het gemeten? (gaat verder dan definitie uit woordenboek)
Begrip zoals bedoeld → operationaliseren → begrip zoals bepaald
Conclusie trekken uit onderzoek
Inleiding in onderzoek 1
, Theorie kan je niet logisch bewijzen met empirische ondersteuning voor hypothesen, alleen falsificeren
Bewijzen kan logisch gezien niet
Praktisch probleem onderzoek: je onderzoek kan heel veel fouten bevatten, waardoor falsificeren eigenlijk ook niet te doen is op
basis van 1 onderzoek → je hebt meerdere onderzoeken nodig: methadologisch pluralisme (meta-analyse)
Inleiding in onderzoek 2
, Observatiemethoden, zelfrapportage en ethiek
Colleges College 2
Datum maandag 13 februari
IRM: P1, C4 & 10 + App 1
Literatuur
Clark et al. (brightspace)
Kwalitatief onderzoek: flexibiliteit → percepties van mensen en betekenisverlening achterhalen, gedrag in context begrijpen →
toetsende karakter minder aanwezig (redeneren naar grote groep)
Kwantitatief onderzoek: structuur → hypothesen toetsen
Soorten metingen
Observatie
Gouden manier van meten: je krijgt gedrag te pakken → wat mensen zeggen te doen is niet altijd
wat ze ook echt doen
Drie beslissingen:
Setting: (in welke setting ga je observeren?): naturalistisch of vooropgezet (contrived)
Naturalistisch: mensen observeren in natuurlijke omgeving (je zit er wel bij, dat kan invloed hebben: wordt minder
natuurlijk)
Voordeel: observaties zijn heel realistisch (als je het vraagt kan ouder sociaal-wenselijk antwoord geven, bij
observeren zie je het daadwerkelijke gedrag)
Voordeel: je hebt context erbij → context kan gedrag ook sturen
Nadeel: je hebt geen controle (variabelen spelen mogelijk een rol bij wat jij ziet)
Nadeel: is het niet subjectief?
Vooropgezet: situatie die speciaal is ingericht voor observatie en registratie van gedrag
Voordeel: je hebt controle en overzicht (je weet precies wat er gebeurt + kan het gedrag uitlokken waar je
geinteresseerd in bent)
Nadeel: niet realistisch (hoe realistisch is het dat je in die ruimte een spelletje moet gaan doen: is het gedrag dat
verschijnt wel het echte gedrag)
Tussenvorm: veldexperiment
Natuurlijke omgeving + manipulatie
Het is geen experimentiele opzet
Openlijk of verborgen: weten mensen dat ik ga observeren of niet?
Nadeel openlijk: reactiviteit (deelnemer reageert op jouw aanwezigheid → mensen gaan zich anders gedragen)
Nadeel verborgen: ethische problemen
Observatiemethoden, zelfrapportage en ethiek 1
, Tussenoplossingen: niet alles vertellen, informanten gebruiken, indirect meten
Observatiemethode
Ongestructureerd: participerende observatie, narratieven
Narratieven: al het gedrag registreren
Voordeel: gedetailleerd, allesomvattend
Nadeel: intensief, tijdrovend, onoverzichtelijk
Gestructureerd: checklists, tijdsmetingen, beoordelingsschalen
Checklist: aangeven of bepaald gedrag wel of niet vertoond wordt
Voordeel: gebruiksgemak, overzichtelijk, analyseren is makkelijk
Nadeel: operationele definities? (ik wil dat je checkt of een kind aardig doet → hoe ga je dat meten?)
Interpretatie focust zich meestal op wat kind nog niet kan, norm?, afwezigheid gedrag betekent niet dat
kind niet in staat is gedrag te vertonen, wat doe je met resultaten?
Tijdsmetingen: latency → tijd tussen twee gedragingen of gebeurtenis en gedraging (reactietijd, taak-tijd, inter-
behavior latency), duration → hoelang duurt bepaald gedrag?
Voordeel: makkelijk meetbaar en analyseerbaar
Nadeel: interpretatie en betekenis?
Beoordelingsschalen: meten kwaliteit en intsensiteit van gedrag
Worden heel veel gebruikt in pedagogische wetenschappen
Voordeel: meer informatie en makkelijk analyseerbaar
Nadeel: subjectief en definities?
Betrouwbaarheid: vooral centraal bij gestructureerde observatie
Fysiologische maten
Metingen in/aan het lichaam
Steeds vaker gebruikt in sociaal-wetenschappelijk onderzoek
Processen in lichaam koppelen aan psychologische processen
Zelfrapportage
Heel vaak gebruikt in pedagogische wetenschappen
Belangrijke beslissingen:
Welke methode?: vragenlijst, interview, focusgroep?
Interview (gestructureerd, zelfde vragen):
geschikt voor kinderen en mensen met beperking
mogelijk om te checken of mensen het begrepen hebben
Observatiemethoden, zelfrapportage en ethiek 2