Hoofdstuk 10: Jeugdliteratuur
10.1 De achtergronden van de jeugdliteratuur
Lezen is belangrijk omdat je kennis opdoet, je jezelf leert inleven in anderen, het de taalontwikkeling
vergroot, je leert concentreren etc.
Literatuuronderwijs in VO werken met boeken uit de echte literatuur. In het PO: boeken van
uiteenlopende kwaliteit om leerlingen kennis te laten maken met verschillende genres en niveaus.
De jeugdliteratuur begon rond de 18 e eeuw in Nederland. Toen ontstond er eens scheiding tussen
kinder- en volwassenenboeken. Langzamerhand kwamen er steeds meer schrijvers die zich richtten
op eerst historische jeugdboeken en vervolgens boeken om kinderen echt te vermaken. Na de WOII
kwam er een grote vlucht in de kinderliteratuur: de toon en stijl werden scherper en kunstiger.
Kenmerken kinder- en jeugdboeken:
En kinderboek is een boek bedoeld voor kinderen in de basisschoolleeftijd. Daarna komen
jeugdboeken die bedoeld zijn van 12 tot 15 jaar. Daarna zijn er nog adolescentenromans voor
jongeren van 15 tot 20 jaar. Vanaf dan komen de volwassenenboeken. De kinder- en jeugdboeken
vallen onder de jeugdliteratuur.
Om te herkennen of iets om een kinder- of volwassenenboek gaat kijk je naar een aantal kenmerken
die dit duidelijk maken:
Woordkeus: In kinderboeken eenvoudige woordkeus. Deze wordt steeds moeilijker
en uitgebreider in boeken voor oudere kinderen/jongeren en volwassenen. Dus eerst
eenlettergrepige woorden, later langere, niet-klankzuivere, buitenlandse woorden. In
volwassenenboeken staan dus veel woorden die voor kinderen moeilijk zijn omdat ze
bijv niet tot hun leefwereld behoren.
Zinsbouw: In kinderboeken staan kortere en eenvoudigere zinnen dan in
volwassenenboeken omdat die makkelijker te begrijpen zijn voor kinderen.
Vertelperspectief: In kinderboeken vaak auctoriale perspectief (alwetende verteller).
Verder zijn de vertellers in kinderboeken kinderen, dieren of voorwerpen omdat een
kind zich hiermee makkelijk kan identificeren en dus kan inleven.
Tijd: In kinderboeken is het het beste als de vertelde tijd (tijdsverloop in verhaal)
gelijk is aan de vertelde tijd (leestijd). Het is namelijk voor kinderen lastig om te
anticiperen op verschillende tijden door elkaar.
Thematiek en onderwerp: de thema’s moeten goed worden uitgekozen voor
kinderboeken. Sommige thema’s vermijdt men liever in kinderboeken. Ook zijn
sommige thema’s makkelijker uit te werken in kinderboeken dan andere.
Illustraties: In kinderboeken vormen de illustraties vaak samen met de tekst het
verhaal. Het verhaal wordt door de illustraties voor kinderen duidelijker.
Fictionele teksten zijn narratieve teksten, dus romans, verhalen en poëzie die verzonnen zijn.
Er zijn veel verschillende kinderboeken en die worden verdeeld in genres boeken met hetzelfde
thema, doel of vorm. De genres zijn: klassiekers, informatieve boeken (feitelijke info overdragen,
non-fictie), sprookjes, prentenboeken, poëzie.
Boeken zijn lang geleden ingedeeld in verschillende psychologische en lees technische niveaus op
basis van de interesses.
,Onderwerpen op een bepaalde leeftijd (Buhler, 1926):
Piet de Smeerpoetsfase (2 tot 4 jaar), gebeurtenissen in dagelijkse omgeving.
Sprookjesleeftijd (4 tot 10 jaar), fantastische verhalen.
Robinson-leeftijd (8 tot 12 jaar), realistische verhalen.
Heldenleeftijd (12 tot 15 jaar)
Lyrische romanleeftijd (vanaf 15 jaar)
Leesontwikkeling (Chall, 1997):
Pseudolezen (tot 6 jaar)
Aanvankelijk lezen (tot 7 jaar)
Automatiseren en vloeiend lezen ( tot 8 jaar)
Lezen om nieuwe ideeën, ervaringen en gevoelens op te doen.
Genres en fasen (Coillie, 1999):
Verschillende genres: hier-en-nu, historisch, oorlogsverhalen, culturen, detectives, sprookjes,
griezelen, fantasie, sciencefiction, dieren etc.
Fasen:
Zuigelingenfase (0-1 jaar)
Peuterfase (1-3 jaar)
Kleuterfase (3-6 jaar)
Schoolkindfase (6-12 jaar)
Adolescentiefase (12 tot 18 jaar)
Scholen en bibliotheken gebruiken deze fasen om de boeken in te delen.
Landelijk wordt er ook regelmatig aandacht besteed aan de jeugdliteratuur. Zo zijn er literaire
prijzen, de Kinderboekenweek etc.
10.2 Visies
De jeugdliteratuur moet in het onderwijs veel vanuit de leerkracht zelf komen. Het is geen verplicht
vak en er zijn geen specifieke methodes voor. Ondanks dit wordt er toch veel aandacht aan besteed
op scholen.
Scholen hebben echter wel verschillende visies op de jeugdliteratuur. Op de ene school vinden ze het
belangrijk dat de leerlingen per dag een halfuur lezen, alleen wordt er verder niks mee gedaan en op
de andere school is goed voorbeeld doet goed volgen, want leest bijvoorbeeld de leerkracht mee of
lezen ze een gezamenlijk boek waar uiteindelijk vragen over gesteld worden.
10.3 Doelen en inhouden
Het kerndoel dat centraal staat in de jeugdliteratuur is: “ De leerlingen krijgen plezier in het lezen en
schrijven van voor hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.” In het
Referentiekader valt jeugdliteratuur vooral onder het domein ‘lezen’.
, Als leerkracht is het handig om zelf literair competent te zijn. Zo kun je de leerlingen bekwaam
begeleiden op het gebied van jeugdliteratuur. Zo worden ook de leerlingen uiteindelijk literair
competent
10.4 Praktijk: algemeen
Om literaire competentie te ontwikkelen is praten over boeken erg belangrijk. Zo kan er een formeel
gesprek met de klas gehouden worden, waarbij er gerichte, algemene en specifieke vragen naar
voren komen om zo de verbanden etc in het verhaal te ontdekken. Dit kan met alle leeftijden, want
alle soorten boeken kunnen op deze manier bijdragen aan de ontwikkeling van de literaire
competentie.
Het kiezen van kinderboeken door de leerkracht hangt van een aantal dingen af. Allereerst de
leeservaringen van de leerkracht. Deze moet best wat kinderboeken kennen om zo goed te kunnen
inspelen op de actualiteit in de klas. Verder moet een leerkracht verschillende normen hanteren wat
betreft het kiezen van een kinderboek. Zo kunnen leerkrachten bijvoorbeeld pedagogisch met de
leerlingen bezig zijn zonder dat de leerlingen daarmee bezig zijn.
Jeugdliteratuur heeft verschillende functies, zoals de emotionele functie en opvoedende functie.
10.5 Praktijk: het jonge kind
In de jeugdliteratuur met jonge kinderen is er vooral sprake van beginnende geletterdheid
(boekoriëntatie en verhaalbegrip). Om hieraan te werken wordt er bij de kleuters erg veel
voorgelezen. Dit stimuleert de taalontwikkeling ontwikkelt de sociaal-emotionele ontwikkeling en
kan thema’s introduceren, ondersteunen en uitdiepen. Ook mobiliseert het kennis van de kinderen.
Door tijdens het voorlezen ook veel vragen over het verhaal te stellen , dus door interactief voor te
lezen, wordt de literaire competentie ontwikkeld.
De narratieve ontwikkeling (verhalend vermogen) ontwikkeld bij kinderen vooral tussen het 2 e en 5e
levensjaar. Als de kinderen iets vertellen gaat het vooral over verschillende gebeurtenissen zonder
duidelijke samenhang. Kinderen van 6 -8 jaar kunnen als verschillende gebeurtenissen samenvoegen
tot een bepaald probleem van een verhaal (episode), waarbij minimaal 1 plotelement centraal staat.
Vanaf 7/8 jaar ontstaat er meer samenhang en structuur in het verhaal.
Didactiek
Leerlingen in contact brengen met boeken, verhalen en gedichten om de literaire competentie te
stimuleren. De leerkracht zal dan:
1. Veel voorlezen en vertellen: Bij voorlezen is het belangrijk dat de leerlingen het verhaal
begrijpen en kunnen beleven. Het verhaal moet aansluiten bij hun eigen belevingswereld. Bij
voorlezen zijn de voorbereiding (kiezen goed boek), het publiek (publiek laten boeien) en de
leerkracht (hoe leest de leraar). Ook kun je interactief voorlezen door vragen te stellen over
het boek.
2. Een rijke leesomgeving: Kinderen moeten de mogelijkheid hebben om te lezen en zelf
boeken te ontdekken. Zo moeten in een rijke leesomgeving veel boeken aanwezig zijn op een
duidelijke plek en moeten er verschillende genres aanwezig zijn. Verder moet het sociale