LEERDOELEN SAMENVATTING INLEIDING IN DE PSYCHOLOGIE 2017-2018
WEEK 1: Geest en gedrag
1. De student kan herkennen wat psychologie wel en niet is.
Psychologie: de studie van de geest psycho = geest, logie = gebied van de studie
Psychologie houdt zich niet alleen bezig met geestelijke processen, maar ook met gedragingen.
Interne geestelijke processen: bijv. denken, voelen, begeren.
Externe waarneembare gedragingen: bijv. praten, glimlachen, lopen.
Drie manieren om psychologie te bedrijven
Experimenteel psychologen: psychologen die onderzoek doen naar elementaire
psychologische processen (bedrijven, universiteiten etc.).
Docenten psychologie: het geven van onderwijs (hbo/ bachelor opleidingen/ universiteit)
Toegepast psychologen: gebruiken die kennis door experimenteel psychologen is vergaard
om problemen van mensen op te lossen d.m.v. trainingen, behandelingen etc. (scholen,
klinieken, bedrijven, ziekenhuizen etc.)
Psychologie is geen psychiatrie!
Alle psychiatristen behandelen psychische stoornissen. Psychiatrie is een medisch specialisme. Ze
richten zich voornamelijk op de behandeling van mensen met ernstge psychische stoornissen vanuit
een medische invalshoek.
De psychologie bestaat uit het hele terrein van het menselijk gedrag, geestelijke
processen, van hersenfunctes tot sociale interactes.
2. De student kan de belangrijkste stromingen in de geschiedenis van de psychologie benoemen;
kan benoemen wat deze stromingen inhouden, hoe in deze stromingen onderzoek gedaan wordt,
en kan de belangrijkste namen aan de juiste stroming koppelen.
Rationalisme (René Descartes): het denken als middel voor de wetenschap.
Descartes stelde een scheiding voor tussen de spirituele geest en het fysieke lichaam het
denken is het enige middel om aan wetenschap te doen.
Empirisme (John Locke, Francis Bacon):
Het denken als onnodig
Waarnemingen/ ervaringen/ experimenten zijn de enige ware bronnen van kennis
John Locke: de mens is bij de geboorde een tabula rasa een onbeschreven blad dat door
ervaringen, leerprocessen en opvoeding, persoonlijkheid en vaardigheden krijgt.
Structuralisme (Edward Bradfort Titchener, Wilhelm Wundt): basisstructuren van de geest en de
gedachten te ontrafelen
‘de elementen van de bewuste ervaring’
Introspecte: beschrijven van je eigen bewuste ervaringen (reactetjden)
Functionalisme (William James): meende dat psychische processen het beste begrepen kunnen
worden in het licht van hun adapteve nut en functe (Darwin)
Functe van geest/bewustzijn
Eerste toegepaste psychologie: psychologie toegepast om het menselijke leven te
verbeteren
Behaviorisme (John Watson, B.F skinner, Pavlov): richt zich alleen op gedrag (niet op mentale
processen) en van de meetbare omstandigheden in de omgeving die dit gedrag beïnvloeden (stmuli
en respons)
,3. De student kan beschrijven vanuit welke zes perspectieven gedrag bekeken kan worden; kan
beschrijven wat deze perspectieven inhouden en kan deze herkennen in een korte
casusbeschrijving.
Biologisch perspectiee (Descartes)
Idee: het lichaam kan apart van de geest worden bestudeerd.
Wat bepaalt gedrag: de hersenen, het zenuwstelsel en endocriene stelsel
2 varianten: neurowetenschap / evolutonaire psychologie
Neurowetenschap: richt zich op begrip van hoe de hersenen gedachten, gevoelens,
moteven, bewustzijn, herinneringen en andere mentale processen crerren
Evolutionaire psychologie: beschouwt gedrag en mentale processen op basis van hun
genetsche aanpassingen aan overleving en voorplantngen (Charles Darwin)
Natuurlijke selecte: best aangepaste organismen gaven voordeel in de strijd om het
bestaan.
Cognitiee perspectiee (Wilhelm Wundt, William amames)
Idee: de wetenschappelijke methode kan worden gebruikt om de geest te bestuderen.
Gedrag: iemands unieke patroon van waarnemingen, interpretates, verwachtngen en
herinneringen.
Behavioristisch perspectiee (amohn Watson, B.F. Skinner)
Idee: psychologie moet de wetenschap van observeerbaar gedrag zijn, niet van mentale processen.
Gedrag: de prikkels in onze omgeving en de voorgaande consequentes van ons gedrag.
Whole-person perspectiee
Psychodynamische psychologie: persoonlijkheid en psychische stoornissen komen voort uit
processen in het onbewuste.
Gedrag: processen in onbewuste geest
- Nadruk op het begrijpen van het menselijk functoneren in termen van onbewuste
behoefen, verlangens, herinneringen en conflicten
- Sigmund Freud
Psychoanalyse: gebaseerd op veronderstellingen van Freud, legt de nadruk op onbewuste
processen, Freuds psychoanalytsche theorie en behandelsmethode
Psychoanalytici: analyse dromen, versprekingen (freudiaanse) om aanwijzingen te krijgen
voor de onbewuste conflicten en verlangens waarvan wordt gedacht dat ze door het
bewustzijn worden gecensureerd
Humanistische psychologie: psychologie moet de nadruk leggen op menselijke groei en
potenteel in plaats van psychische stoornissen (de mogelijkheden, groei, potente en vrije
wil van de mens)
Gedrag: onze aangeboren behoefe om te groeien en ons potenteel zo goed mogelijk te
verwezenlijken
- Carl Rogers en Abraham Maslow
Psychologie van karaktertrekken en temperament: individuen kunnen worden begrepen in
termen van hun temperament en blijvende karaktertrekken
Gedrag: unieke persoonlijkheidskenmerken die in de tjd en in alle situates consistent zijn
- De oude grieken
Ontwikkelingsperspectiee
- Mensen veranderen als gevolg van een interacte tussen erfelijke eigenschappen en de
omgeving
- Gedrag: de interacte tussen erfelijkheid en omgeving, die zich het hele leven door uit in
voorspelbare patronen
- Nature/nurture
, - Mary Ainsworth, Jean piaget
Socioculturele perspectiee
- Sociale culturele invloeden kunnen de invloed overstemmen van alle andere factoren
die gedrag beïnvloeden (sociale interacte/sociaal leren/cultuur)
- De kracht van de situate bepaalt het gedrag
- Stanley Milgram, Philip Zimbardo
WEEK 2: Biopsychologie
1. De student kan beschrijven wat onder biopsychologie wordt verstaan.
Biopsychologie: specialisme in de psychologie dat de interacte tussen biologie, gedrag en de
omgeving bestudeert.
2. De student kan beschrijven wat de begrippen evolutie en natuurlijke selectie inhouden.
Evolutie: Het geleidelijke proces van biologische verandering van een soort doordat die zich
succesvol aanpast aan zijn omgeving
Natuurlijke selectie: Drijvende kracht achter de evolute, waardoor de omgeving de best aangepaste
organismen ‘selecteert’
3. De student kan beschrijven wat de begrippen genotype en eenotype inhouden, in een korte
casus herkennen oe het gaat om genotype oe eenotype, kan beschrijven hoe genen zijn opgebouwd.
Genotype: kenmerken van een organisme zoals die genetsch zijn vastgelegd (blauwdruk).
Fenotype: waarneembare fysieke kenmerken van een organisme (ook gedrag), de omgeving en de
erfelijke eigenschappen spelen hierbij een rol.
Genoom: Het genoom van een organisme omvat één complete set van chromosomen
Chromosoom: Lange, dunne en spiraalvormige draad waarlangs de genen zijn gerangschrikt als de
kralen van een ketng. Chromosomen bestaan voornamelijk uit DNA (mens: 23 paar chromosomen)
DNA: Lang, complex molecuul dat informate bevat over alle genetsche eigenschappen
(desoxyribonucleïnezuur).
Genen: Stukjes van een chromosoom waarin de codes voor de erfelijke lichamelijke en psychische
eigenschappen van een organisme zijn opgeslagen. Ze vormen de functonele elementen van een
chromosoom (bevat nauwkeurige instructes voor de vervaardiging van een eiwit, eiwiten als
bouwstenen voor de lichamelijke eigenschappen (fenotype) en reguleren de interne werking van het
lichaam)
cel -> chromosoon -> DNA -> gen
4. De student kan de verschillende onderdelen van een neuron herkennen en benoemen; en kan
benoemen welke typen neuronen er zijn; welke eunctie ze hebben en hoe ze eunctioneren.
Neuron (zenuwcel): bouwsteen van het zenuwstelsel. Een neuron is gespecialiseerd in het ontvangen
en doorsturen van informate naar andere cellen in het lichaam.
Zenuw: Een bundeling van een groot aantal neuronen
Soorten neuronen:
Sensorische neuronen (aferente neuronen): zenuwcel die boodschappen van sensorische
receptoren naar het centrale zenuwstelsel geleidt (eenrichtng). Geleiden signalen die leiden
tot sensates van zicht, gehoor, smaak, aanraking, geur, pijn en evenwicht.