Dit document is een samenvatting van het vak economie binnen de richting Rechtspraktijk aan de HoGent. Aan de hand van deze samenvatting behaalde ik een hoog cijfer in eerste zit. Ik heb dit document 3 jaar geleden opgesteld.
Hoofdstuk 0: Inleiding
Economie: de studie van het menselijk streven naar bevrediging van de behoeften met
behulp van schaarse middelen
Immateriele behoefte: onderwijs, ontspanning, geneeskundige verzorging
Collectieve/gemeenschappelijke behoefte: zijn gelijkaardig voor een groot aantal personen
en worden normaal door de gemeenschap als geheel bevredigd (onderwijs, wegen,
Behoefte: het aanvoelen van een tekort en het streven dit tekort te bevredigen
Primaire/levensnoodzakelijke behoefte: voeding, kleding, huisvesting bejaardenzorg,
recreatiezones)
Individuele behoeften: subjectiever en worden normaal bevredigd dankzij de inspanningen
van personen of van hun gezin (voeding, kleding, huisvesting, ontspanning)
Schaarse middelen: middelen waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare
hoeveelheid zou overtreffen indien het gratis ter beschikking stond. Hierdoor ontstaat het
waarde verschijnsel (=wij moeten er een prijs voor betalen). Schaarsheid duidt niet op de
hoeveelheid goederen en diensten maar op de beperktheid van het inkomen. Met ons
inkomen kunnen we niet tegelijk aan al onze behoeften voldoen.
Economisch principe: ik zorg ervoor dat ik met mijn geld maximale behoeftebevrediging
bereik.
Consumentengedrag: ons doel is de maximale behoeftebevrediging, gegeven een beperkt
budget
Welvaart: als we de schaarste verminderen dan zeggen we dat de welvaart is gestegen. De
welvaart gaat niet alleen over geld en veel inkomen maar ook over bv vrije tijd, klimaat vh
leefmilieu. Verwezenlijking van deze wensen betekent meestal dat beslag moet worden
gelegd op schaarse middelen. Hoge mate van welvaart is als je bv 3 x per jaar op reis gaat.
Welzijn: Is je gevoel van ‘welbevinden’ en betekent ook bevrediging van verlangens
(vriendschap, liefde) die geen beslag leggen op schaarse middelen. Vb: ipv op reis gaat een
boek in de tuin lezen
Soorten goederen:
- vrije goederen: niet-schaarse goederen, in de natuur overvloedig aanwezig dat de
volledige behoefte aan dergelijke producten kan worden bevredigd. Vb: lucht
- economische goederen: (=schaarse middelen), goederen slaat dan op iets tastbaar
vb een fiets maar ook op diensten die niet tastbaar zijn bv hotelovernachting. Deze
kunnen we onderverdelen:
➢ zuiver individuele goederen: Hier is sprake van rivaliteit onder consumenten
en de producent kan consumenten uitsluiten van gebruik. Vb: als je een fiets
verkoopt dan kan je diezelfde fiets niet meer verkopen aan iemand anders.
Het is mogelijk om bij deze goederen iemand uit te sluiten. Vb: als je pintje uit
drinkt dan kan niet iemand anders diezelfde pint drinken. Worden
geproduceerd door bedrijven. De marktprijs dekt in principe de kosten en
maakt de winst mogelijk
, ➢ zuiver collectieve goederen: niet-rivaliserend en ook niet-uitsluitbaar. Bv:
diensten van de brandweer en van de politie. Niet-rivaliserend want de
bescherming van de ene persoon de andere persoon niet hindert.Ook
uitsluiting is niet mogelijk want de brandweer is er voor iedereen. Zolang ze er
niet zijn betaal je er niet voor. Als ze er wel zijn hoef je niet te betalen om er
gebruik van te maken. Wel iedereen moet kosten betalen via de
belastingheffing.
➢ quasicollectieve goederen: komen in principe voor op de markt in aanmerking
(individuele goederen) maar soms worden ze uit sociale (bv nderwijs) of door
praktische (bv wegennet) overwegingen door de overheid aangeboden. Bij
onderwijs is er sprake van rivalisering (aantal leerlingen per klas is beperkt)
maar ook van uitsluiting (in privéscholen alleen die dat ervoor betalen)
Extra voorbeeld: snelwegen in Frankrijk, quasicollectief, men moet tol betalen anders kan
men niet op de weg. In belgië zijn dat collectieve goederen. Economische goederen kunnen
we ook opdelen in:
★ consumptiegoederen: bevredigen onmiddellijk de behoeften van de
gezinshuishoudingen. Soms kan je ze maar 1 keer gebruiken (bv brood), dit zijn
verbruiksgoederen (niet-duurzame consumptiegoederen). Terwijl je andere
verschillende malen kan gebruiken (bv smartphone), gebruiksgoederen (=duurzame
consumptiegoederen).
★ investeringsgoederen: dienen om andere goederen te produceren. Gebeurt door de
bedrijfshuishoudingen. Kunnen duurzaam (kapitaalgoederen/productiegoederen, bv
gebouwen, machines, hebben een levensduur van minstens 1j) of niet-duurzaam
(zijn vlottende investeringsgoederen, tijdens het productieproces vernietig of verwerkt
vb grondstoffen en hulpmaterialen)
Extra voorbeeld: in bedrijven worden gebruikte auto’s als kapitaalgoederen beschouwd maar
in handen van de particulier als consumptiegoed. Woonhuizen, scholen, wegen,
ziekenhuizen worden als kapitaalgoederen beschouwd. Ze dienen om diensten voort te
brengen.
Consumptie: aanwending van economische goederen voor niet-productieve doeleinden.
Gaat gepaard met de besteding van het inkomen.
Productie: scheppen of toevoegen van waarde (=nuttigheden) aan de economische
goederen. Gaat gepaard met het verwerven van een inkomen.
Productiefactoren: productie ontstaat door de samenwerking van 3 factoren
- natuur: omvat de natuurlijke rijkdommen. Is belangrijk als leverancier van
grondstoffen en energie. Deze factor krijgt de laatste jaren meer aandacht. De nog
beschikbare middelen van de natuur moet men zuiniger aanwenden en de
milieuverontreiniging moet men dringend terugdringen.
- arbeid: alle mogelijke arbeidsprestaties. Zowel van fysieke als van intellectuele aard.
Geschoolde arbeid wordt belangrijker.
- kapitaal: reële kapitaalgoederen. Dus het geheel door de mensen geproduceerde
productiemiddelen (machines, fabrieksgebouwen, infrastructuur van een land). Ze
gaan via een omweg bijdragen tot de uiteindelijke behoeftebevrediging
(=omwegproductie) door kapitaal via samenwerking van arbeid en natuur wordt
gevormd noemt men dit een afgeleide (geproduceerde)productiefactor.
,Inductieve methode: iets afgeleid uit een groot aantal feiten. Vb: vaststellen dat als de prijs
van een goed stijgt de gevraagde hoeveelheid gaat vermindert, en omgekeerd (=negatief
verband)
Deductieve methode: begint met een ‘stelling’ en gaat die bewijzen aan de hand van feiten.
Bij hogere prijs gaat men minder van dat goed vragen, bij lage prijs meer goederen vragen.
Meestal combinatie van deze 2
Ceteris-paribus clausule: ‘alle andere beschouwingen buiten beschouwing gelaten’. Men ziet
een welbepaald economisch verschijnsel afhankelijk van 1 variabele, terwijl men alle andere
factoren waarvan het economisch verschijnsel afhankelijk is, veronderstelt als constant.
Voorbeeld: de vraagcurve toont dat bij een hogere prijs de consument minder eenheden
koopt dus de mode, het seizoen, prijs van de andere goederen worden buiten beschouwing
gelaten.
Micro-economie: een bedrijf, persoon, gezin. Als we het gedrag van een individuele
huishouding bestuderen/beschrijven.
Meso-economie: de Belgische autosector, Vlaamse economie. Is een tussenzone, Bepaalde
huishoudingen bv sector, regio
Macro-economie: land, internationale vaststelling, EU. Alle bedrijven, alle gezinnen en alle
overheidshuishoudingen. De economische grootheden voor heel een land bij elkaar
opgeteld.
Lineaire economie: product gebruikt dan naar afval
Recycling econ: product meerdere keren gebruikt dan naar afval
Circulaire economie: product wordt nooit naar afval (ontwerpfase van het product is zeer
belangrijk product innovation, cradle to cradle)
Platformeconomie: bv uber, deliveroo, airbnb. Airbnb is enkel een site een verbindingspunt
tussen vraag en aanbod.
Doel van de economie: elke consument wil maximale behoeftebevrediging en maximale
winst
, Hoofdstuk 1: Consumenten (p14)
1: De keuze van de optimale goederencombinatie (=evenwicht van
de consument)
Evenwicht van de consument/keuze van de optimale goederencombinatie: consument heeft
zijn budget en wilt beslissen welke goederen en diensten hij/zij wilt kopen
Keuze is afhankelijk van:
- preferenties: waar u voorkeur naar uitgaat, is subjectief en zal bij iedereen wel
verschillend zijn
- prijzen van de goederen
- het budget
Preferenties
De voorkeuren van de consumenten, is het belangrijk om te weten dat er sociologische en
psychologische factoren zijn. Sociologie houdt zich bezig met groepen (bv: vrouw, 30 jaar en
je hebt kinderen). Psychologische factoren zijn kenmerken van het individu (ik ben mevrouw
x, 18j enzovoort)
Bandwagoneffect: is een fenomeen waarbij men vaststelt dat de consument de neiging heeft
om zich zoveel mogelijk conform de groep te gedragen en de mode is daar een perfect
voorbeeld van. Wij willen allemaal gekleed zijn volgens die laatste modetrends want wij
willen erbij horen.
Snobeffect: een koopgedrag dat men gaat vertonen om zich te onderscheiden van de rest
en het typevoorbeeld is hier: het kopen van een Porsche. Belangrijkste aankoopreden voor
een Porsche is dat je u kan onderscheiden van de rest. Je kan je ook op andere manieren
onderscheiden van de rest maar in onze maatschappij komt dat toch heel vaak neer op
‘tonen hoe succesvol ik ben’ en dit is meestal door geldzaken.
Eerste wet van Gossen: Gossen formuleerde ‘de wet van het dalend grensnut’ en die wet
zegt als je bijvoorbeeld ijsjes gaat eten dan is dat 1ste ijsje superlekker, zo lekker dat je er
een 2de van eet maar dat 2de is minder lekker dan het 1ste. Het nut van het tweede ijsje is
het grensnut. Een 3de ijsje kan u ook nog smaken maar dat heeft alweer een lager
(grens)nut dan het 2de. Uiteindelijk kan je ziek worden en je wordt ziek van het laatste ijsje
dan heeft dat laatste ijsje een negatief (grens)nut/marginaal nut. Gossen stelde dus vast dat
elke extra eenheid een kleiner extra nut oplevert. Stelt dat het nut van een goed daalt
naarmate er meer eenheden beschikbaar komen.
De heer Gossen: geboren in 1810, wiskundige behandeling van de economie want was een
economie professor. Stelde de consument centraal. Gaat dus over de klassieke economie.
Tweede wet van Gossen: hij heeft ook nog een theorie over het maximaliseren van het
totale nut van alle uitgaven en dat is zo als je voor elke uitgave u grensnut kan gelijk maken.
Stelt dus dat de consument zijn totale nuttigheid maximaliseert als hij het grensnut van alles
wat hij consumeert kan gelijk maken.
De keuze van de consument wordt uiteraard ook beïnvloed door zijn of haar budget en de
prijzen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lawstudent222. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,99. Je zit daarna nergens aan vast.