Thema 0: histologie
Hoorcollege deel I: weefseldiagnostiek
De schade en cel- en weefselreacties die een ziekte oproept zijn morfologisch
karakteristiek.
In wat voor een situaties wordt er microscopisch onderzoek gedaan?
Diagnostiek
Therapie monitoring
Post-modem onderzoek
Screening
Research
Voor cytologisch onderzoek: (kan relatief snel zijn, maar stel je iemand vocht in de
buik heeft, als je daar vocht van neemt en naar cellen gaat kijken is nog niet
meteen in 1 keer duidelijk waar dat dan vandaan komt)
Lichaamsvloeistoffen zoals urine en sputum
Prikken met dunne holle naald
Cellen losstrijken van slijmvliezen (baarmoederhals)
Technieken om cellen en weefsels te verkrijgen.
Voor histologisch onderzoek:
Biopten: naald-, incisie-, exicisiebiopt
Resectiepreparaten
Post-mortem
Keuze van afname is gebaseerd op het afwegen van voor-en nadelen.
Cytologische punctie, uitstrijkje, bronchus brush, naaldbiopt, ponsbiopt,
poliepectomie, resectiepreparaten. Bruin weefsel betekent dat het gefixeerd is,
zo kan het weefsel beter onderzocht worden. Het maakt namelijk extra
verbindingen tussen de eiwitten.
Verwerking van weefselmateriaal
Doel:
Beschermen tegen bederf en andersoortig verval
Brengen in een verharde toestand waarin het snijden van doorzichtige en
kleurbare, dus flinterdunne coupes mogelijk wordt
Keuzemogelijkheden:
Vriescoupe: snel bevriezen en in bevroren toestand snijden, daarna drogen
en kleuren
Paraffine coupe: fixeren, ontwateren, inbedden in paraffine, snijden,
daarna deparaffineren, terugbrengen in waterig milieu, kleuren.
Behandeling voor paraffine coupe:
1) Fixeren met formaline
2) Dehydrateren/ontwateren met alcohol
3) Tussenstap met xyleen
4) Inbedden in paraffine
Een coupe, een 2D doorsnede van een 3D weefsel:
http://library.med.utah.edu/WebPath/HISTHTML/HISTOTCH/HISTOTCH.html
Hoofdgroepen van kleuringen
Histochemisch: met behulp van gekleurde chemicaliën die min of meer
pecifiek celcomponenten aankleuren
Biomoleculen (groepen soortgelijke moleculen); nucleïnezuren, proteïnen, lipiden,
suikers
,Hematoxyline: een blauwe basische kleurstof
Eosine: een rode zuren kleurstof
Basofiel: weefselcomponenten met een netto
negatieve lading, zoals DNA, gaan makkelijker een
binding aan met een basische kleurtsoffen
Acidofiel: weefselcomponenten met een netto
positieve lading, zoals eiwitten, hebben een grotere
affiniteit met zure kleurstoffen.
Immuunhistochemisch: met behulp van een
gelabelde antilichamen die gemarkeerd zijn met een label wordt een
molecuul of celcomponent met een hoge specifiteit aangekleurd. Het
zichtbaar maken van antilichamen.
Digitale pathologie, scheelt tijd, arts moet het wel altijd bevestigen.
Naast dat je naar het weefsel kijkt kijk je ook naar het DNA.
Als een tumor gelokaliseerd, kan uit dat dele van het weefsel DNA worden
geïsoleerd, en onderzocht worden op mutaties
Op basis van aanwezigheid van specifieke mutaties vindt behandeling
plaats (personalised medicine)
Uitkomsten:
Normaal of afwijkend
Wat is de aard van het ziekteproces?
Hoe uitgebreid is het proces (stadium)?
Wat is de oorzaak ervan?
Wat is de prognose?
Welke (vervolg)therapie is de juiste?
Kwaliteitscontrole: was de ingreep radicaal?
Zijn er effecten van voorafgaande therapie?
HE-kleuring, donkerroze = spier en lichtroze = collageen
Hoorcollege deel II: bouw en functie van het epitheel weefsel
Weefseltypen: in de algemene weefselleer (histologie) worden er 4 primaire
weefseltypen onderscheiden. Uit deze weefseltypen zijn alle organen opgebouwd.
De 4 primaire weefseltypen zijn; epitheel, bind- en steunweefsel, spierweefsel,
zenuwweefsel.
Bedekkend epitheel = bescherming & bekleding, opname & afgifte van
stoffen. Bedekkend epitheel, wordt onderverdeeld in twee hoofdgroepen:
eenlagig en meerlagig epithelia.
1) Eenlagig plaveiselepitheel, in de longblaasjes. Endotheel (waar de bloedvaten
mee gekleed zijn) en mesotheel (vliesje waarmee een orgaan bekleed is)
2) Eenlagig kubus, ligt in de nieren. Heeft vierkante vorm. Deze cellen hebben
wat meer cytoplasma, dat is belangrijk in de nieren want er moeten veel
stoffen worden opgenomen, daarom dus ook meer organellen in de cel.
3) Eenlagig cilindrisch epitheel, slijmproductie daarom hebben ze slijmbekercellen.
Ze hebben oppervlakte vergrotingen cilia. Ze zitten aan het basale
membraan vast.
4) Meerijig epitheel
Klierepitheel = productie & afgifte van stoffen. Endo- en exocrien.
Ze bestaan uit een of meer lagen van epitheelcellen die door intercellulaire
verbindingen met elkaar en via een afgrenzende basaal membraan met het
,onderliggende bindweefsel verbonden zijn. Het klierepitheel, ontstaan waardoor
een epitheel laag naar binnen groeit. De eencellige klier is de eenvoudigste dan
wordt ook wel slijmbekercel genoemd. Dan krijg je buisjes en daar kunnen weer
vertakkingen aan komen. 1 cellig of meercellig?
Het wordt ingedeeld op grond van:
Bouw
De ontstaanswijze
Het secreet
De wijze waarop secretieproducten de cel verlaten.
Eencellige klieren bestaan uit solitaire kliercellen, zoals slijmbekercel in het epitheel
van de darm en luchtwegen.
Meercellige klieren bestaan uit grote complexe samenstellingen van kliercellen
en komen bijvoorbeeld voor in de pancreas, bijnier en talgklieren en
speekselklieren. Ze kunnen ontstaanswijze en secretiewijze wijze worden
ingedeeld in exocriene- en endocriene klieren.
Exocriene klieren, deze scheiden hun secreet af via afvoergangen in de
richting van de buitenwereld (bijvoorbeeld melkklieren en
buikspeekselklieren)
Enkelvoudige exocriene klieren, hebben één enkele onvertakte afvoergang
en kunnen een tubulaire, een gewonden tubulaire, een vertakt tubulaire of
een vertakt acinaire vorm hebben.
Samengestelde exocriene klieren hebben een vertakte afvoergang en
kunnen samengesteld tubulair, acinair of tubuloacinair zijn. Deze klieren
hebben één soort secreet afscheiden (homocrien) of verscheidene soorten
(heterocrien).
Tubulaire kliercellen, (secretoir gedeelte); tonen vaak een basaal gelegen,
afgeplatte kern en produceren een mukeus (glycoproteïnerijk) secreet.
Acinaire kliercellen, (ductaal gedeelte), vertonen een rode kern en voornamelijk een
serieus product (eiwitrijk) wat ze afscheiden.
Muceus = slijmproduct, vorm = tubulair (buis), serieus = waterig, vorm = acinair
(bol).
Endocriene klieren geven hun product af aan de bloedbaan (bijvoorbeeld
hormoon producerende klieren).
Exocrien geeft stoffen af naar buiten, endocrien naar binnen bijvoorbeeld via de
bloedbaan. Soms zijn de klieren heel complect. Ductaal gedeelte = afvoergang.
Secretoir gedeelte = maakt product
Meercellige klieren geven stoffen exocrien af, bijvoorbeeld slijm. Het is met
buisjes, bolletjes en vertakkingen.
Vormen van secretie:
Merocriene secretie, hierbij verlaat het secretieproduct de cel via exocytose,
zonder dat ander cellulair materiaal mee uitgescheiden wordt; bijvoorbeeld
de secretie van spijsvertingsenzymen door exocriene pancreascellen.
Holocriene secretie, hierbij wordt het secretieproduct tegelijk met de hele cel
uitgescheiden. In bijvoorbeeld de talgklier wordt de inhoud van cellen die
vol zitten met het secretieproduct, in totaal uitgescheden.
Apocriene secretie, hierbij wordt het secretieproduct tegelijk met een deel van
het apicale cytoplasma uitgescheiden. Deze vorm wordt gevonden in de
melkklier.
Klieren zijn omgeven door een kapsel van bindweefsel en worden door trabekels
van bindweegsel opgedeeld in klierlobjes, acini. Het bindweefsel bevat
bloedvaten, zenuwen en lymfevaten. De myo-epitheelcellen kunnen zich rondom
deze lobjes samentrekken en daarmee de klieren leegdrukken.
, Overgangsepitheel, in de blaas, kan uittrekken en weer terug trekken. Het
wordt gekenmerkt door een paar lagen van kubische tot pluriforme
epitheelcellen. De bovenste laag bestaat uit overkoepelende
(paraplu)cellen, die onderliggende cellen beschermen door de
aanwezigheid van keratinemateriaal in het apicale cytoplasma. Volle blaas:
paraplu cel vorm is dun en plat.
Je huid bestaat uit een meerlagig (verhoord) plaveiselepitheel.
Verhoorning, deze geeft extra bescherming tegen; uitdroging, infecties en
schade door scherpe voorwerpen. Hoofdruis is een voorbeeld hiervan; bij
mensen met roos vernieuwt die hoofdhuis zich vaker en hierbij wordt ook
meer talgvet geproduceerd. Dit vet veroorzaakt de vettige hoofdhuis, jeuk
en samenklontering van het toegenomen aantal dode huidcellen.
De basaal membraan, epitheelcellen rusten op een basaal membraan. Hierdoor
worden ze gescheiden van het onderliggende weefsel. Het heeft een hechtende
functie, filterfunctie en een regulerende functie. Basaal membraan is lastig te
zien onder de microscoop, dan gebruik je kleurstof.
Hemidesmosen hechten de cellen aan het basale membraan.
Kenmerk van epitheel zijn dat het allemaal strengen zijn en dat het basale
membraan eronder zit, er is zelf geen bloedvoorziening! Onderliggend
bindweefsel zorgt voor de bloedvoorziening.
Celvervanging in epithelia.
MiB-kleuring: detectie van het Ki-97 eiwit dat tijdens de celdeling tot expressie
wordt gebracht. De bovenste laag worden dode cellen en vallen af, vanaf
onderen komt er dan nieuwe laag cellen.
Vormen van epitheelcellen:
Neuro-epitheelcellen, zijn gespecialiseerd in sensorische functies zoals
reukepitheel.
Myo-epitheelcellen, bevatten net als spiervellen, actine- en
myosinemicrofilamenten waardoor ze zich kunne samentrekken rondom
klierbesjes.
Gemeenschappelijke kenmerken van epitheel, ze liggen in een hecht celverband.
Ze worden onderling verbonden door middel van verbindings-structuren die
zorgen voor: