Samenvatting microbiogogie 2.1 op basis van agge begrippen
(schuin geschreven zijn ezelsbruggetjes)
Begrippen:
Micro-organismen: bacteriën, schimmels, gisten
Niet-micro-organismen: virussen, protozoa, wormen
Eukaryotsche ceg: volledige opbouw, bevat organellen en celkern (planten, dieren, schimmels, gisten
en algen)
Prokaryotsche ceg: simpele opbouw, geen duidelijke celken, DNA los in cytoplasma (bacteriën)
(probiotica = goeee ear䧀bacterie)
Taxonomie: indeling eukaryotsch prokaryotsch
Binomage nomancgatuur: organismen aangeduid met Geslachtsnaam, soortnaam
Binaire deging: ongeslachtelijke voortplantng van bacteriën
Bacterievorm: belangrijkste: bolvorm (coc), staafvorm, spiraalvorm
Fgageggen: zweepdraden waarmee coccen (bolvorm) zich voortbewegen
Coccen: bolvormige bacteriën, in verschillende vormen door onvolledige deling
Staafjes: staafvormige bacteriën komen alleen of in ketens voor
Spiraagvormige: spiraalvormige bacteriën, individueel (vibrio’s en spirillen)
Morfogogische kenmerken: uiterlijke kenmerken van micro-organismen
Gramnegatef/grampositef: zegt wat over de samenstelling van de celwand
Gramnegatef: dunnere celwand, kleur: roze (negatieve skinny-bitch) – is roze van kleur (louriserenee
lelijke roze naveltruitjes woreen geeragen eoor skinny bitches)
Grampositef: dikkere celwand, kleur: paars (positieve gezellige eikkere) – kan in lucht overleven – is
paars van kleur (P van paars en P van positiee)
Enterobacteriaceae: belangrijke groep gramnegatevee staafvormige (ee negatieve skinny bitches
enter the club)
Baciggaceae: grampositefe staafvormig (clown Basi is eik, gra䧀positieve zijn eikkeres)
Spoorvorming: familie: Bacillaceae kunnen sporen vormen, (geslachten: bacillus, clostridum)
Sporenvormers: bacterieën die sporen vormen: bacillus, clostridum (eit eoen alleen positieve eikkers –
laten eiepe voetsporen achter) – kunnen beter tegen hite dan vegetateve cellen, kunnen verhitng
overleven
Endospore: spore gevormd door de bacterie cel (voornaamste doel overleven)
Aerobe: zuurstof nodig voor groei, zonder zuurstof stopt de groei
Anearobe: geen zuurstof nodig, zuurstof is gifig
Facugtatef anearoben: maakt niet uit of er wel of geen zuurstof is voor de groei
Micro-aerobiefegen: hebben klein beetje zuurstof nodig (verlaagde zuurstofspanning)
Phatogenen: bacteriën die zieke veroorzaken - Exotoxinen alleen door Gram positef, Endotoxinen in
celwand Gram negatef
Toxinen: gifstofen (2 soorten exotoxinen en endotoxine)
Exotoxinen: (exo=naar buiten) kleine eiwiten die tjdens de stofwisseling van de cel gevormd worden
en worden uitgescheiden in hun omgeving -> leidt tot ziekte
Endotoxinen: (endo=naar binnen): onderdeel celwand, bacterie word niet uitgescheiden, inname van
grote hoeveelheid -> ziekte
Fungi: schimmels en gisten - eukaryoten
Basidiomyceten: schimmels en gisten (o.a. paddestoelen)
Zygomyceten: alleen schimmels van lagere soorten
Ascomyceten: gisten en schimmels
Deuteromyceten: gisten en schimmels (penicillium, aspergillus, fusarium) – kunstmatge groepering
van organimsen, geslachtelijke verandering is nog niet waargenomen
, Schimmegs: meercellige micro-organismen met pluizig uiterlijk – kan in lucht overleven
Hyfen: schimmeldraden
Mycegium: netwerk van schimmeldraden (hyfen) (Hyves – was vroeg een sociaal-Netwerk)
Septa: tussenschoten van de schimmeldraden (septa: separaton)
Schimmeg voortpgantng: door vorming sporen of door geslachtelijke- of ongeslachtelijke
voortplantng
Biogogische kenmerken: m.b.t. gisten: gebruik en of vergistng van suikers
Mycotoxinen: gifstofen van schimmels
Gisten: eencellige schimmels, facultatef anaeroob, eukaryoot – ronde tot ovale vorm soms hoekig,
10x groter dan een bacterie, zowel geslachtelijk als ongeslachtelijke voortplantng, worden ingedeeld
op morfologische en biologische kenmerken
Virussen: niet levende organismen, geen cellulaire bouw, geen eigen stofwisseling, kennen
verschillende gastheren - De via voedsel overgedragen virussen zijn behoorlijk stabiel buiten de
gastheer en kunnen lange tjd overleven op oppervlakken of in voedsel, ook zijn ze goed bestand tegen
ongunstge invloeden als lage pH en desinfectemiddelen. Goed verhiten is de enige manier om de
virussen te inactveren. – voedsel besmetng met virussen komt vaak door besmetng feces
Faag: Een virus die zich alleen in een bacteriecel kan vermenigvuldigen
Bederf: achteruit gang kwaliteit veroorzaak door lastge bacteriën - vormen van bederf: chemisch,
enzymatsch, fysisch, microbieel
Chemisch bederf: veroorzaakt door chemische reacte tussen verschillende bestanddelen van het
voedsel of tussen de bestanddelen en zuurstof (oxidate) – bv. Rans worden vet
Enzymatsch bederf: treedt op door reactes die worden gekatalyseerd (versnelt) door enzymen
afkomstg uit het product of gevormd door het micro-organisme (zoals bruinkleurig appel na snijden)
Fysisch bederf: o.a. mechanische beschadigingen zoals vorstschade en uitdroging van levensmiddelen
Microbieeg bederf: tjdens groei van micro-organismen produceren ze enzymen -> die zijn instaat
voedingsbestandsdelen af te breken of om te zeten. – sprake van indien 10.000.000 kiemen per
gram ml, dit geld niet voor gefermenteerde producten – het levensmiddel moet eerst besmet worden
voordat microbieel bederf kan plaatsvinden (vuistregel 10 7 bacteriën per gram product: bederf)
Gefermenteerde producten: levensmiddelen die worden geproduceerd dankzij groei van micro-
organismen – de enzymen van micro-organismen zorgen voor omzetng afraak van grondstofen
waardoor smaak, geur, consistente, verteerbaarheid en houdbaarheid in gunstge zin veranderen
Saccharomyces cerevisiae: gist wat gebruikt word bij bereiding van brood, bier en wijn (cerevisa klinkt
als cervesa : bier in het spaans)
Functe gist in fermentate: gist zet suiker om in alcohol en koolzuur.
Megkzuurbacterie: zet suiker om in melkzuur, onmisbare bacterie bij producte yoghurt, kaas,
snijworst
Besmettingsbronnen: mensen, apparatuur, leidingen, oppervlakken, lucht, dieren,
verpakkingsmateriaal, water
Staphygococcus aureus: Pathogene bacterie die mensen bij zich dragen – indicator hygiënische
werkwijze en handhygiëne
Huidfora: verdeeld in 2 groepen: residente en transiënte micro-organismen
Residente micro-organismen: soorten die op de huid thuishoren (ee huie is hun resieentie)
Belangrijke zijn: micrococcen, stafylococcen, propionibacteriën, corynebacteriën
Transiënte micro-organismen: soorten die toevallig op de huid ziten, besmetng. .unnen zich niet
vermenigvuldigen (trans: transporteren zich)
Enterobacteriaceae: darmbacterie
Biofgm: Een slijmlaag van bacteriën zorgt ervoor dat bacteriën beter op hun plek blijven en moeilijk te
verwijderen zijn, de bioflm kan zich aan voedsel hechten -> besmetelijk (voorbeeld van bioflm:
tandplak)