Arresten industriële eigendom
Week 1
HR 23 oktober 1987 KNVB/NOS
KNVB organiseert voetbalwedstrijden. Deze wil een vergoeding voor haar toestemming tot
uitzending van deze wedstrijden. NOS verzorgt radioprogramma’s waarin verslag wordt gedaan van
de wedstrijden, dus wij hebben het recht van vrije nieuwsgaring. Op basis hiervan mogen wij mensen
naar t stadion sturen, die vrij zijn om daar te ziten en te vertellen wat ze zien. Echter de KNVB vond
dat hiervoor betaald moest worden. De prestate van de KNVB, het organiseren van
voetbalwedstrijden, waarvoor zij vergoeding wilt. Dit valt echter niet onder een IE recht. Het
organiseren van wedstrijden heef geen technisch karakter. Zij kan er geen octrooirecht voor krijgen.
Ook is het geen product, dat mooi is oid. Ook met tekeningen en modellenrecht kom je er niet.
Daarnaast beroept de KNVB zich ook niet op een specifek merk. Het gaat echt om het organiseren
van de wedstrijden.
Is de prestate van de KNVB op 1 lijn te stellen met de prestate die nodig is om een IE recht te
verkrijgen. Is deze prestate zodanig belangrijk en createf dat zij te vergelijken met een prestate die
wel IE recht kan verkrijgen.
HR: Een zodanige reden ontbreekt. Niet kan worden gezegd dat voldaan is aan de [..] minimumeis dat
wordt geprofteerd van een prestate van dien aard dat zij op één lijn valt te stellen met die welke
toekenning van een dergelijk recht rechtvaardigen.
HR: er is wel een eigendoms- en gebruiksrecht. De NOS heef geen vrije nieuwsgaring, er kunnen
beperkingen worden verbonden aan toestemming tot het betreden van het stadion. Je kan dus de
NOS via het huisrecht uitsluiten, wanneer er geen redelijke vergoeding wordt betaald.
HR 26 juni 1953 Hyster Karry Krane
Hier is Hyster boos op Thole. Hyster beschuldigd Thole ervan dat Thole een kraan in de handel brengt
die op alle van primair belang zijnde punten (afmetngen, hijshoogte, hijsvermogen etc) vrijwel
volkomen heef nagebootst. Dit zou onrechtmatg zijn volgens Hyster. Deze constructe is namelijk
uitkomst van jarenlange inspanning en kosten door Hyster. Thole zou hiermee meelifen op de goede
naam van de kraan en voordeel trekken hieruit. Hierdoor kan zij nu namelijk beter concurreren tegen
Hyster en Geveke (een andere concurrent).
Echter het Hof geef aan dat nabootsing van een product van een concurrent alleen ongeoorloofd is
wanneer men zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afreuk te doen op bepaalde punten
evengoed een andere weg in had kunnen slaan en men door dit na te laten verwarring stcht. Het
moet in het algemeen aan ieder Vrijstaan om aan zijn industriële producten een zo groot mogelijke
deugdelijkheid en bruikbaarheid te geven. Het is niet verboden om, ten eigen voordele en mogelijk
tot nadeel van een concurrent, van in diens producten geopenbaarde resultaten van inspanning,
inzicht of kennis gebruik te maken. (Ook het voeren van reclame op een wijze die verwarring in de
hand werkt moet achterwege blijven. Doch een verzuim van dien aanzien leidt niet tot een verbod
van het in de handel brengen van het product, enkel alleen van de reclame zelf.
Hier heef de nabootsing van Thole enkel betrekking op de eigenschappen van de kraan van Hyster,
welke bestemd zijn en blijkbaar geschikt zijn om de deugdelijkheid en bruikbaarheid van een zodanig
werktuig te bevorderen.
,HR 27 juni 1986 Holland Nautc / Decca
Decca heef voor zeevaart een radio navigatesysteem ontwikkeld (DNS) die signalen uitzenden. De
signalen bevaten zelf geen nutge informate, maar met behulp van een speciale ontvanger, waarin
de gegevens met betrekking tot onder andere lengte- en breedtegraden van de diverse zendstatons
zijn opgeslagen, kan men tot nauwkeurige plaatsbepaling komen. De exploitatekosten werden
bestreden door verhuur van de Decca-ontvangers. Holland Nautc doorkruiste dit plan voor
ontvangers, die alleen geschikt waren om gebruik te maken van het Decca-systeem te verkopen. Het
Decca-systeem werd hierdoor niet meer beschermd door octrooi en de ontvangers van Holland
Nautca konden dan ook niet als slaafse nabootsing worden aangemerkt.
Het Hof van Arnhem achte het handelen van Holland Nautc ongeoorloofd. Zij vond dat Holland
Nautca in strijd handelde met de zorgvuldigheid welke jegens Decca in maatschappelijk verkeer
betaamt en daarmee dus onrechtmatg handelde.
Echter de HR vernietgde dit arrest. Enige terughoudendheid past indien bescherming wordt geboden
die niet wezenlijk verschilt van een absoluut recht van IE.
Zij vond dat door te oordelen dat Holland Nautca onrechtmatg handelde, zij aan Decca een
bescherming biedt die niet wezenlijk verschilt van die waarvan zij zou hebben geprofteerd indien zij
zich ter bescherming van de DNS op octrooirechten zou hebben kunnen beroepen of zich anderszins
zou hebben kunnen baseren op schending van een absoluut recht van IE. Ontbreekt zo’n dergelijk
recht, dan is bij een stand van zaken als zich voordoet voor een vergelijkbare bescherming via het
recht van ongeoorloofde mededinging in beginstel ten minste vereist dat wordt geprofteerd van een
prestate van die aard dat zij op één lijn is te stellen met die welke toekenning van dergelijk recht
rechtvaardigen.
Het feit dat Decca afankelijk is van de verhuur van de systemen, om haar kosten te dekken, is geen
bijzondere omstandigheid die een verbod rechtvaardigt. Ieder draagt het risico van de wijze waarop
hij zijn bedrijf heef ingericht. Het Hof vond deze omstandigheid bijzonder genoeg om te spreken van
onrechtmatg profteren (parasiteren). Echter zijn deze omstandigheden onvoldoende, aangezien dit
enkel het gevolg is van de wijze waarop zij haar bedrijf heef ingericht. (Namelijk dat zij signalen
uitzendt in de publieke ruimte waarvan iedereen gebruik kan maken, en deze alleen te lezen zijn met
een bepaalde radio, terwijl de constructe van deze radio inmiddels tot het publieke domein
behoren.) Tegen de achtergrond van het beginsel van vrijheid van handel en bedrijf wetgt echter
omstandigheid dat Decca haar bedrijf zo heef ingericht op zichzelf niet een ander te verbieden
soortgelijke toestellen te verkopen tegen een betere prijs.
Daarnaast zou de veiligheid op zee nog van algemeen belang zijn. Echter is er geoordeeld dat de
Staten toch als eersten die verantwoordelijkheid dragen. Hierdoor wordt het DNS niet door
publiekrechtelijke maatregelen beschermd. Als Decca dit systeem namelijk niet meer in stand kan
houden, dan zullen de staten daarin voorzien.
Als laatste wordt nog alle inspanning, investering en de inventviteit van Decca aangedragen. Echter
kan ook deze factor niet leiden tot een verbod aangezien Decca gedurende 35 jaar een praktsch
monopolie heef gehad. Hiermee is alle inspanning, investering en de inventviteit van Decca
voldoende beloond.
HR 31 mei 1991 Borsumij / Stenman
Stenman heef een raam-uitzeter ontwikkeld en in de handel gebracht en in 1987 liep dit octrooi af.
De concurrent Borsumij brengt dan een nabootsing van deze raam-uitzeter op de markt. Het was
, een product met dezelfde deugdelijkheid en bruikbaarheid, maar had ook nog eens dezelfde vorm.
Hij had hier een andere weg in kunnen slaan hiervoor, om verwarringsgevaar te voorkomen. De
concurrent gebruikt te veel vrijheid van handel hier.
HR zegt: de monopolie posite is voorbij, dus vrijheid van nabootsing qua technologie. In beginsel
mag nabootsing, echter hier is Borsumij te kort geschoten in zijn verplichtng om bij dit nabootsen
alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide
producten gevaar voor verwarring ontstaat of vergroot.
Denkgedachte: Hier gebruikt de HR dus nog 6:162, om de nabootsing in te perken, terwijl het
specifeke IE recht hier ook regels voor voorschrijf. En ofcieel behoort het specifeke IE recht wel
altjd voor te gaan. Echter bij octrooirecht krijg je bescherming van 20 jaar voor de technologie. Dus
niet op het model/merkenrecht, waar het gaat om marktransparante (bescherming voor
consument, dat zij weten wat ze kopen en merken niet door elkaar halen). Eigenlijk had Stenman zijn
product moeten inschrijven bij het merkenrecht/modellenrecht, waardoor het uiterlijk wel
beschermd is, wat elke keer verlengd kan worden. Echter merkrecht op een technologische
oplossing, dat kan niet. Ze hadden eventueel het uiterlijk ergens kunnen beschermen, maar dat
krijgen zij niet tegengeworpen.
Het beschermen van octrooi, dat laten we aan de wetgever over. Die bescherming voor 20 jaar, daar
gaat de HR niet aan beschermen. Dit belet de HR natuurlijk niet om over te stappen naar een andere
reden, om alsnog bescherming te bieden. Dus het waarborgen van marktransparante. Volgens de
HR was het dan wel zo netjes geweest om de technologie te gebruiken en dan op zijn minst het
uiterlijk te veranderen. Het gaat hier dus niet om bevorderen van innovate, maar om
marktransparante, dus kan deze bescherming oneindig lopen.
Op basis hiervan wordt mogelijk dat je eerst bescherming hebt op de innovatestap en daarna heb je
alsnog de mogelijkheid om over te stappen op statsche bescherming, zoals uiterlijk en merkrecht.
Maar dan moet het wel gaan om slaafse nabootsing.
HR 3 oktober Leo Pharma/Sandoz
Leo is een houder van een octrooi op een medicijn waar een bepaalde stof in zit. Sandoz zegt dat het
octrooi nietg is. Echter is er niet een enkele bron te vinden, waarin dit leterlijk beschreven is op
nieuwheid kan het dus niet afetsen, dus zeggen ze: het is niet inventef. Het had voor de vakman
voor de hand gelegen om jullie inventeve oplossing te gebruiken. Namelijk stof A wordt vervangen
door stof B, waardoor het nieuwe medicijn werkt.
Reeds bekend over stof A in het medicijn: zeer bruikbaar, maar geringe opslagstabiliteit. De oplossing
hiervoor is een nieuwe stof te gebruiken, stof B, wat beter is en geschikter voor grootschalige
producte. Stof A was dus reeds al bekend en was dan het gebruiken van stof B een inventeve
oplossing? Is het inventef om de overstap te maken van stof A naar stof B? Er zijn namelijk veel
bronnen terug te vinden waarin wordt beschreven dat stof A heel goed vervangen kan worden door
stof B. Ligt het voor de hand dat een normale vakman deze verschillende bronnen zou combineren
en tot de ze uitkomst zou kunnen komen?
Hof: Uitgaande van het objecteve technische probleem, zou de vakman in voornoemde documenten
een sterke aansporing hebben gevonden om, met toepassing van de werkwijzen beschreven in
voornoemde 3 octrooischrifen deze theorie hebben gelezen. Het gaat daarbij om een eenvoudige,
routnematge en niet kostbare proef die tot het standaard gereedschap van de vakman behoren.