Jaar 1, Blok A: O&G
Anatomie: bouw van het lichaam
Fysiologie: werking van het lichaam/functie
Pathologie: ziekteleer (wat gaat er mis wanneer je ziek wordt)
Farmacologie: geneesmiddelenleer
Medische diagnose vaststellen doe je zo:
* anamnese
- speciele anamnese: actuele klachten
- Algemene anamnese
* lichamelijk onderzoek
- observatie en inspectie
- auscultatie (luisteren met stethoscoop)
- percussie (kloppen op het lichaam)
- palpatie (voelen)
* aanvullende onderzoek
- Bv. Bloedonderzoek, röntgenfoto
Een ziekte kan verlopen:
Acuut, chronisch of terminaal
Remissies= verminderen van ziekteverschijnselen
Exacerbaties= verergering van de ziekte
Incidentie: aantal epidemien per jaar
Prevalentie: langer voorkomende ziekte
Oorzaak van de ziekte:
* Idiopathisch (oorzaak onbekend)
* Infectieziekte
* Neoplasie (nieuwvorming)
* Auto-immuunziekte
* Genetische afwijking
Exogeen: van buitenaf
Endogeen: van binnenuit
Behandeling van een ziekte kan:
* curatief (bedoeld om de ziekte te genezen)
* Palliatief (bedoeld om leven patient dragelijk te houden, niet genezen)
* Causaal (de oorzaak aanpakken)
* Symptomatisch (aanpakken van de verschijnselen)
* Chirurgisch (operatief)
* Farmacologisch (met geneesmiddelen)
* Gesprekstherapie
* Dieetadviezen
H1- Cellen en weefsels, het oog en oogziekten
Extracellulair: de ruimte tussen de cellen
intracellulair: de cellen in het lichaam
milieu interieur: alles wat binnen het lichaam zit
milieu exterieur: alles wat buiten het lichaam zit
,4 basale weefseltypen:
* dekweefsel (epitheel)= bedekken van uitwendige oppervlakken, bekleden inwendige
transportbuizen en compartimenten, vormen klierproducten.( Kan 1 laag hebben maar ook
meerdere lagen.)
* Bindweefsel= vullen inwendige ruimte op, bieden structurele ondersteuning, slaan energie
op. Bindweefsel kan los en dicht zijn. Vloeibare bindweefsels zijn bv. Bloed en lymfe,
steunweefsels zijn bv. Kraakbeen en beenweefsel
* Spierweefsel= trekt samen om actieve beweging teweeg te brengen. Bv skeletspierweefsel
(onder controle van de wil), hartspierweefsel, glad spierweefsel (niet onder controle van de
wil)
* Zenuwweefsel= geleiding van elektrische impulsen, voortgeleiding van informatie
Macro-anatomie: dingen die je kunt waarnemen met het blote oog
Bouw van de oogbol:
3 lagen omhullen de inwendige structuur:
* Sclera (harde oogrok/ oogwit)
* Choroidea (vaatvlies)
* Retina (netvlies)
Lichtgevoelige cellen:
* staafjes: lichtsterkte (contrast)
* Kegeltjes: kleuren zien
Macula lutea=gele vlek (beste plek om mee te zien=fovea centralis (klein deel in gele vlek))
Optische zenuw=blinde vlek= optische schijf
De lens hangt vast aan de lensbandjes.
Er wordt voortdurend vloeistof aangemaakt door het straalvormig lichaam dan van de
achterste oogkamer naar de voorste oogkamer gaan. Kanaal van schlemm is het afvoerputje
van die vloeistof.
Zien door:
* Lichtgeleiding
* accommodatie
* Lichtverwerking
* Beeldvorming
Oog aandoeningen:
* Cataract: (staar, alles onscherp) troebele lens (mensen met suikerziekte, diabetis meer
kans)
* Glaucoom: (buitenste deel van het beeld onscherp) probleem met de oogdruk
(openkamerhoekglaucoom= afvoerkanaatjes raken geleidelijk verstopt. Langzaam neemt
zicht af. Kan geopereerd worden)
* Macula degeneratie: (middelste deel van het beeld onscherp) cellen in de macula sterven
af. Door een te droge of een te natte macula (door openspringende bloedvaten)
H2- de huid, cellen en weefsels
structuur van de huid bestaat uit:
Opperhuid= epidermis
lederhuid= dermis
onderhuid= subcutaan
,Functies van de huid:
* bescherming
* temperatuur regeling
* synthese en opslag voedingsstoffen (vitamine D3)
* sensorische gewaarwording (voelen)
* Uitscheiding en afscheiding klierproductie (zouten, water)
Plaveiselepitheel: laag waarbij er een aantal lagen in elkaar zijn gedrukt (hoe meer lagen hoe
steviger) (eelt onder de voet) verbonden met dermis doormiddel van basaalmembraan
(=lederhuid)
Epidermis/ opperhuid (per stratum):
stratum corneum= eelt
stratum lucium= afgeplatte cellen met heel veel keratine
stratum granulosum= oppeenstapeling van veel cellen met keratine erin
stratum spinosum= stekellaag
stratum basal= membraam dat de opperhuid met lederhuid scheidt
De kleur van de epidermis wordt veroorzaakt door:
1. Melanine= stof die zorgt voor moedervlekken en pigment van de huid
2. Caroteen= andere kleurstof oranje. Veel wortelen of pompoen krijg je oranjere huid. Kan
worden omgezet in vitamine a
3. Doorbloeding= bij blauwe huid te kort aan hemoglobine gebonden aan zuurstof
Dermis/lederhuid bestaat uit:
1. Papillaire laag= los bindweefsel, veel haarvaten
2. Reticulaire laag= dichter bindweefsel, elastine en collageen
Hypodermis/ subcutis/ onderhuid:
* hoort niet meer bij de huid
* los bindweefsel en vetcellen
* bescherming van onderliggende structuren
Accessoires van de huid:
* Haar, funtie daarvan:
- bescherming tegen uv- straling
- demping schokken hoofd
- vangen lichaamsvreemde deeltjes
- waarschuwingssysteem
* nagels
- bescherming
talgklieren voorzien de haartjes van vet en dat haar niet uitdroogt. Ze kunnen verstoppen (bv
in de pubertijd) door overtollig talg.
Arterie= bloedtoevoer
vene= bloedafvoer
H4- algemene tumorleer en huidkanker
Kanker: ongeremde deling van een lichaamscel. Kanker kan zich verspreiden via: het bloed
en de lymfe
, In de kiemlaag worden cellen gevormt. Doden cellen worden afgestoten naar de hoornlaag
en verlaten vervolgens daar het lichaam. In de celkern ligt informatie.
DNA= desoxyribonucleïnezuur
Gen: stukje DNA dat codeert voor een bepaald eiwit of structuur en functie van een cel
(proto)oncogenen= stimuleert celgroei en celdeling
tumorsuppressorgenen= zorgen voor gebrek aan remming van celgroei en celdeling
Lipoom= zachte, onderhuidse vetafzetting die ronde of ovale knobbels vormt
Moedervlekken (naevi)= kleine, vaak donkere huidzwellen die ontstaan uit melanocyten
*Goedaardig tumor: langzame groei, goed gedifferentieerde cellen, gewoonlijk ingekapseld,
drukt omliggend weefsel weg, geen verspreiding op afstand (metastasering)
*slechtaardig tumor: snelle groei, slecht gedifferentieerde cellen, niet ingekapseld, infiltreert
in ander weefsel, metastaseert
H5
Fuctie van het bloed: man heeft 5-6 liter vrouw 4-5
* transport (van o2 en voedingsstoffen, afvalproducten, hormonen)
* regulatie (temperatuur normaal 38 c, zuurgraad normaal 7.35-7.45, osmolarieit)
* bescherming (bloedstolling, afweer)
Witte bloedcellen= leukocyten
rode bloedcellen= erytrocyten
bloedplaatjes= trombocyten
Hemopoese: (homo) bloed (poese) maken gemaakt in rode beenmerg (henocytoblasten)
Veneus: in aderen
arterieus: slagader
Plasma:
92% water
7% plasma-eiwitten
- functie: transport & osmolariteit
- albumine (verantwoordelijk voor cod), globulinen, fibrogeen (stollingseiwit)
- enzymen, hormonen
1% overige stoffen: elektrolyten, vetzuren, glucose, aminozuren, ureum
verschillende afweersystemen:
* huid slijmvliezen
* niet specifieke afweer
* specifieke afweer
Hemoglobine : eiwit met haem
Functie: binden o2 en co2, vervoer van en naar weefsels
aanmaak: erotropoietine, ijzer, b6, b11, b12
cellen zonder kern en mitochondriën
afbraak: 120 dagen--- ontstaat bilirubine en ijzer
hemolyse: ten gronde gaan van de rode bloedcel
Hemactrocriet= volume bloedcellen: totale bloedvolume