Microbiologie DT2
Hoorcolleges
- HC 8 – Het innate immuunsysteem
1. Eerste verdedigingslinie;
- Fysieke barrières; huid, haren en nagels.
- Chemische barrières; lage pH, mucus en enzymen.
- Microbiologische barrières; normale fora van de huid
2. De tweede verdedigingslinie is het innate (aangeboren) immuunsysteem. Hier vindt je bijvoorbeeld
infammatie, complement, koorts, ontsteking etc.
3. De derde verdedigingslinie is het adaptieve immuunsysteem. Deze gebruik je wanneer het innate
immuunsysteem niet goed genoeg blijkt te zijn. Hier vindt je bijvoorbeeld de lymfocyten en de
antilichamen.
- Innate immuunsysteem; snel, standaard respons zonder al te veel variatie, wel een beetje specifek.
Macrofagen, neutrofelen en NK-cellen worden geactiveerd.
- Adaptieve immuunsysteem; duurt lang voordat het op gang komt (moet naar lymfeklieren, T-cellen
stimuleren, deze moeten gaan delen, de bloedbaan in etc.), geheugen, variabel, erg selectief, neemt
toe tijdens de respons. yymfocyten (T-cellenB--cellen) worden geactiveerd.
Je hebt voorlopercellen van de lymfoïde cellen, de T-cellen en de --cellen.
In het bloed ziten leukocyten. Neutrofelen komen het meeste voor, deze zijn heel belangrijk.
Zonder neutrofelen heb je geen innate immuunsysteem. Zodra er een pathogeen binnen komt,
worden ze meteen actief om het pathogeen op te ruimen. 70% van alle leukocyten in het bloed
behoren bij het innate immuunsysteem. -ij defecten in je immuunsysteem (innate immuunsysteem),
dan gaat het meteen al mis. Het adaptieve immuunsysteem werkt dan ook niet. Wanneer je het
adaptieve immuunsysteem mist, dan kom je nog wel deels uit de voeten.
Kenmerken innate immuunsysteem; snel, aangeboren (voor iedereen hetzelfde), geen
geheugenrespons, snel pathogenen opruimen.
,Pathogenen kunnen in je bloed voorkomen, maar ook in macrofagen of in cellen. De immuunreactie
hangt samen met waar het pathogeen is.
Extracellulaire pathogenen bevinden zich in het bloed. Complement wordt hierbij actief, er ontstaat
een eiwitcascade. C1 -> C4a en C4b. C4b plakt aan het pathogeen.
Extracellulaire innate immuunrespons; complementactivatie
Meningitis = bacterie die hersenvliesontsteking veroorzaakt, alleen complement kan hier iets tegen
doen. Het is een aerobe, gramnegatieve bacterie. 25% van de bevolking is drager. In 10-15% van de
gevallen is de bacterie dodelijk.
Het hele complementsysteem draait om C3 (C3a, aantrekken van fagocyterende cellen en C3b,
binden aan bacterie). Het hele complementsysteem bestaat uit plasma-eiwiten die één voor één
worden geactiveerd. Alle A-factoren induceren ontstekingsreacties door cellen aan te trekken, alle --
factoren binden aan het pathogeen en zorgen dat het wordt opgeruimd. -inding van C3b aan het
pathogeen heet complementactivatie.
1. Alternative pathway; spontaan. Complementactoren kunnen spontaan binden aan pathogenen.
Hier gaat C3 aanziten, die spontaan wordt gesplitst. yichaamscellen hebben complementremmende
eiwiten op het membraan (factor H en DAF) om zo de complementreactie te remmen. Factor -
bindt, zodat factor D3 kan splitsen in C3a en C3b. Factor - versterkt deze reactie. C3b bindt
uiteindelijk aan het pathogeen.
2. Lectine pathway; yectine (eiwit die suikers herkend, o.a. M-y) herkent mannosestructuren op
pathogenen. Het bindt hieraan. Er gaan allerlei proteases uit het bloed aan vast ziten (MAAP). Deze
,knippen allerlei complementactoren. C2a en C4b gaan samen en knippen C3. Je hebt bij deze route
wat meer complementactoren nodig dan bij de alternative pathway.
3. Classical pathway; lijkt op de lectinepathway. Het begint met een antistof (deze moet je dan wel al
hebben) of C-reactief eiwit (CRP) die bindt aan een pathogeen. Het CRP bindt aan phosphocholine in
yPA. Tijdens de acute fase van een infectie is CRP 1000x versterkt aanwezig in het plasma. C2a en C4b
binden weer samen en knippen C3.
Alle pathways eindigen in het knippen van C3. -ij de alternative pathway wordt dit versterkt door -b
factoren.
De belangrijkste functie van het complementsysteem is in eerste instantie herkennen dat je een
pathogeen in je hebt. Daarna worden er cellen naar de infectie getrokken (in bloed, in wonden),
, fagocytose wordt versterkt en het pathogeen wordt vernietigd (lysis, C3). Complement is dus een
serumeiwit. Herkenning vindt plaats door de receptor op de efectorcel.
Er moeten immuuncellen worden aangetrokken. Dit gebeurt door C3a, C4a en C5a. De immuuncellen
hebben receptoren hiervoor. Mastcellen veroorzaken vaatverwijding. Neutrofelen produceren
chemokines om andere cellen aan te trekken. Monocyten en macrofagen maken ook cytokines zodat
je koorts krijgt. Complementactivatie zorgt ervoor dat de ontstekingsreactie op gang komt.
Neutrofelen hechten aan het endotheel waar de onsteking is. Ze migreren door het endotheel naar
de plek van de infectie toe, afankelijk waar de cytokines zijn. Wanneer ze op de juiste plek
aankomen, dan beginnen ze met het opruimen van het pathogeen. Het pathogeen zit inmiddels vol
met de complementactoren. De cellen van het immuunsysteem hebben complementreceptoren.
Wanneer het pathogeen hieraan bindt, dan vindt er fagocytose plaats. In de lysozomen wordt het
pathogeen helemaal afgebroken. yukt het om alles op te ruimen, dan heb je het adaptieve
immuunsysteem niet eens meer nodig. Neutrofelen hebben blaasjes met allerlei toxische stofen.
Deze blaasjes fuseren met het lysozoom zodat de pathogenen worden opgeruimd. Door het
vrijkomen van deze stofen gaan de neutrofelen ook dood. Deze wordt dan opgeruimd door
macrofagen. Je hebt veel neutrofelen nodig omdat ze zelf steeds doodgaan.