Hoofdstuk 1.1 Achtergrondkennis: Wat is taal?
Van de verschillende taaldomeinen worden twee onderscheidingen gemaakt:
- Tussen gesproken taal en geschreven taal.
- Tussen recepteve en producte processen: Betekenis geven aan klanken en tekens noemen
we receptief (ontvangend) proces. Je kunt ook zelf klanken en tekens produceren
(productief).
Productief Receptief
Mondeling Spreken Luisteren
Schriftelijk Schrijven Lezen
1.1.1 Functes van taal
Taal is een communicatie middel
Bij communicate is er sprake van een zender, een boodschapper en een ontvanger.
In een communicateve situate onderscheiden we aan een boodschap:
- Een zakelijk aspect; Daar ligt een potlood op de grond heef een zakelijk aspect: er is een
potlood en dat ligt op de grond. Dat is de leterlijke betekenis van de zin.
- Een appellerend aspect; Gaat over iets wat de zender van de ontvanger gedaan wilt krijgen.
- Een relatoneel aspect; De zin zegt iets over de relate tussen de leraar en Simon.
- Een expressief aspect; Als je met anderen communiceert geef je een bepaalde indruk over
jezelf
Zender → boodschap → ontvanger →feedback
Extralinguïstsche middelen (in de schrifelijke taal): onderstrepingen, vetgedrukt, etc.
Taal is een middel om greep te krijgen op de werkelijkheid
Conceptualiserende functe: Je kunt de werkelijkheid ‘vangen’ in concepten die je weergeef in taal.
Taal is een expressiemiddel
Ieder mens heef de behoefe zich uit te drukken.
1.1.2 Betekenis
Semantek: Is de leer van de betekenis van woorden, maar ook zinnen kunnen van invloed zijn op de
betekenis.
Woorden met een afankelijke betekenis
- Het kan worden afgeleid uit de context: Deze vind ik mooi. De context is een wijzend gebaar,
dat moet je gezien hebben om te weten wat de spreker zo mooi vindt.
- Het is in de situate al eerder genoemd: Peter heef een nieuwe baan, dus hij is nu erg druk.
De woorden zijn dus alleen begrijpelijk als het ook antecedent (datgene waarnaar verwezen
wordt) duidelijk of bekend is.
Lexicale woorden en afgeleid daarvan
Woorden met een eigen betekenis die niet afankelijk zijn van de context. Woorden als stoel en
lopen. De betekenis van lexicale woorden kun je opzoeken in het woordenboek.
Polysemie
,Verwijst naar het feit dat hetzelfde woord in verschillende contexten kan leiden tot een verschil in
betekenis; het verwijst nog wel naar dezelfde algemene betekenis: Geld.
Homoniemen en synoniemen
Homoniemen: Woorden die dezelfde klank hebben en dezelfde schrifelijke weergaven, maar een
geheel andere betekenis. Bijvoorbeeld het woord: Bank.
Synoniemen: Woorden met dezelfde betekenis alleen andere klanken.
Hoe verwijzen woorden naar de werkelijkheid?
Lexicale woorden verwijzen het meest duidelijk en direct naar de werkelijkheid Stoel.
Connotates: Bijbetekenissen zoals met het begrip Vrijheid. Zijn afankelijk van de cultuur waarin
iemand opgroeit.
1.1.3 Systeem
Van klein naar groot
Fonologie: Spraakklanken of fonemen: klinkers, tweeklanken, medeklinkers.
Morfologie: Vormleer van woorden: we spreken over woordsoorten, morfemen, samenstellingen,
afleidingen en uitgangen.
Syntaxis: Zinsbouw; rangschikking en functe van woorden en woordgroepen.
Teksten: Opbouw en taalgebruik.
Fonologie
Fonemen onderscheiden we in:
- Klinkers (of vocalen): A, O, U, I, E
- Tweeklanken (of difongen); Bestaan uit twee klinkers: EI, UI, OOI, etc.
- Medeklinkers (of consonanten).
Assimilate: De taalgebruiker weet dat de uitspraak van de klanken afangt van de klanken in de
buurt. De /n/ is in onmiddellijk in de uitspraak niet te horen.
Morfologie
10 woordsoorten: Zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, telwoord, werkwoord,
voornaamwoord, bijwoord, voegwoord, voorzetsel, lidwoord en tussenwerpsel.
Vrij morfeem: Zelfstandige naamwoorden.
1.1.4 Componenten van de kennis over taal
Kennis over taal onderverdeeld in deze componenten:
- Klanken (fonologisch)
- Betekenis van woorden en zinnen (semantsch)
- Opbouw van woorden (morfologisch)
- Vorm van zinnen (syntactsch)
- Structuur van teksten (tekstueel)
- Functes van taal (pragmatsch)
- De schrifelijke weergave van taal (orthograie of spelling)
1.1.5 Taal of talen? Over meertaligheid
Sven Sierens: Positef taalbeleid
, Hoofdstuk 2 Taalverwerving
2.1 Taalverwerving via spreken en luisteren
2.1.1 Visie op taalverwerving
Eerste taalontwikkeling
Behaviorisme: Tot in de jaren zestg van de vorige eeuw dacht men dat kinderen een taal leerden
door de klanken van volwassenen te imiteren. De redenering: kinderen imiteren wat volwassenen
zeggen en volwassenen reageren vervolgens positef. Volgens deze leertheorie verloopt
taalverwerving dus via imitate, bekrachtging en conditonering. Imitate speelt inderdaad een
belangrijke rol bij het leren van taal.
Natvisme: Dat kinderen tjdens bepaalde fases van hun taalverwerving soms fouten maken en dat
deze fouten zich voordoen bij alle kinderen. Zelf zinnen maken als hij loopte of popje heef geloopt.
De kinderen gaan zelf regels opstellen met de taal die ze hebben gehoord.
Noam Chomsky: Kinderen geboren worden met een taalleervermogen dat kinderen in staat stelt elke
taal te leren waarmee ze in contact komen. Een eigenschap die kinderen bij de geboorte meekrijgen;
soort speciiek: alleen mensen kunnen taal leren, en mensen kunnen alle talen leren.
Zijn visie: Dat ieder mens beschikt over een innerlijke grammatca die universeel is voor alle mensen
en alle talen, maar die wel ruimte biedt voor een beperkt aantal varianten die gedurende de
ontwikkeling van het kind als het ware nog moeten worden ‘ingevuld’.
Interactonele benadering: Kinderen leren inderdaad, zoals Chomsky beweerde, taal doordat ze
beschikken over een taalleervermogen en zelf regels opstellen over taal, maar daaraan wordt
toegevoegd dat een goed taalaanbod daarvoor een voorwaarde is.
Nieuw onderzoek: Borensztajn, Zuidema en Bod (2008) leren kinderen een taal doordat ze concrete
taalwaarnemingen generaliseren; dat kinderen, mits zij genoeg taal krijgen aangeboden, algemene
patronen kunnen herkennen in de taal die ze om zich heen horen (concrete taalwaarnemingen). De
patronen kunnen ze dan op andere situates toepassen (generaliseren).
Stmulering door volwassenen
Feedback
Van begrijpen naar gebruiken: Wanneer de taalomgeving van een kind goed is, leert het kind vanzelf
woorden te begrijpen en te gebruiken.
Taal en denken stmuleren elkaar: Metalinguïstsch bewustzijn: Het vermogen om het abstract te
maken van de betekenis van taal en zich te richten op de vorm.
Noodzaak: Mensen hebben taal nodig om te kunnen functoneren in de sociale omgeving.
Tweede taalontwikkeling
Als deze taal de voertaal is van de omgeving van een kind met een andere moedertaal.
Interferentetheorie: tweedetaaleerders beschikken al over een eerste taal, en de kennis over die
taal nemen ze onbewust mee bij het leren van een tweede taal. Maken dezelfde fouten als kinderen
die die taal als moedertaal leren.
Universalistsche theorie: Gebaseerd op de constatering dat kinderen die het Nederlands als tweede
taal leren dezelfde fouten maken als Nederlandse kinderen.