Psychopathologie lessen
Les 1 Angststoornissen
De student kent de DSM-5 criteria van de depressieve stoornissen, bipolaire stoornissen
en angststoornissen
De student weet welke interventies door de SPV ingezet kunnen worden bij een patiënt
met een depressieve stoornis, bipolaire stoornis en angststoornissen.
De student weet hoe zelfmanagement gestimuleerd kan worden bij een patiënt met een
depressieve stoornis, bipolaire stoornis en angststoornissen.
De student kent het onderscheid in gepresenteerde klachten bij een oudere cliënt met
een angststoornis en een depressieve stoornis.
De student weet waarom de depressieve stoornis gepaard gaat met een verhoogd risico
op suïcide.
De student kent de risicofactoren op het verkrijgen van depressieve stoornissen,
bipolaire stoornissen en angststoornissen.
De student kent mogelijke oorzaken van het ontstaan van depressieve stoornissen,
bipolaire stoornissen en angststoornissen.
De student is op de hoogte van terugvalpreventie bij depressieve stoornissen, bipolaire
stoornissen en angststoornissen.
De student is op de hoogte van comorbiditeit bij angst en depressie.
Angst:
1,1 miljoen mensen in NL met angst.
Angst: bij ouderen nr 1 diagnose. Meer vrouwen dan mannen. Veel meer voorkomend dan DM,
hart&vaat, copd en dikkedarmkanker.
Grafiek prevalentie angststoornissen in bevolkingsonderzoek.
Belangrijk (DSM 5):
- Gegeneraliseerd angststoornis: overmatig zorgen maken over een aantal gebeurtenissen en
activiteiten zonder aanleiding.
- Paniekstoornis: plotselinge aanvallen, bang om dood te gaan/ gek te worden/
controleverlies.
- Enkelvoudige fobie/ specifieke fobie: angst/ vermijden van specifieke situaties/objecten.
- Sociale angststoornis: bij sociale situaties moeten presteren (vermijden).
- Agorafobie: niet kunnen vluchten (genant), vermijdingsgedrag waarin een paniekaanval kan
optreden (waar geen hulp is).
- Separatieangststoornis: verlatingsangst.
- Selectief mutisme: kan wel praten maar in bepaalde (sociale) situaties niet.
- Angststoornis door middel of medicatie
- Angststoornis door somatische aandoening
- Andere gespecificeerde angststoornis: symptomen wel aanwezig echter klinisch beeld niet.
- Ongespecificeerde angststoornis: symptomen aanwezig maar klinisch beeld niet.
Obsessieve compulsieve en verwante stoornissen:
- Obsessieve-compulsieve stoornis
- Morfodysfore stoornis
- Verzamelstoornis (hoarding)
- Trichotillomanie
- Excoriatiestoornis
, - OCVS door middel of medicatie
- OCVS door somatische aandoening
- Andere gespecificeerde OCVS
- Ongespecificeerde OVCS
Trauma en stressorgerelateerde stoornissen:
1. Reactieve hechtingsstoornis
2. Ontremd sociaal contactstoornis
3. Posttraumatische stressstoornis
4. Acute stressstoornis
5. Aanpassingsstoornissen
6. Andere gespecificeerde trauma- en stressorgerelateerde stoornis
7. Ongespecificeerde trauma- en stressorgerelateerde stoornis
CGT: eerste keuze behandeling, behalve bij specifieke fobie.
DALY: ziektelast schaal. Nummer 1: angststoornissen. 2. Stemmingsstoornissen.
Comorbiditeit: naast angst: 65+ 80% chronische ziekte. Dementie (angst kan voorloper of symptoom
zijn hiervan), depressie: meer dan 25% van de ouderen die angst heeft heeft ook depressie, bijna 50%
van depressie ook angst. Vaak wordt depressie meer herkend door hulpverlener dan angst.
Afhankelijkheid drugs/alcohol groter.
Risicofactoren ontwikkelen angststoornis:
- Persoonsgebonden. Genen. Bijdrage erfelijke factoren 30 tot 50%. Eerstegraadsfamilieleden
van mensen met een angststoornis hebben 4 tot 6 keer meer kans op ontwikkelen van
angststoornis.
- Persoonsgebonden. Geslacht. Vrouwen hebben 2x zoveel kans op angststoornis dan mannen.
- Persoonsgebonden. Persoonlijkheid: geremd temperament, beperkte sociale vaardigheden,
schrikachtig zijn, voortdurend zorgen maken.
- Persoonsgebonden. Gezondheid: lichamelijke aandoeningen/ andere psychiatrische
aandoening.
- Omgevingsgebonden factoren. Sociale factoren: weinig steun krijgen/eenzaam voelen.
Omgevingsgebonden. Opvoeding: overmatig beschermende of kritische opvoedstijlen/
modellering van angstig gedrag door ouders.
- Levensgebeurtenissen: belastende gebeurtenissen. Verlies van iets of iemand, misbruik of
verwaarlozing in kindertijd, gepest worden, traumatische ervaringen.
Doorverwijzing vanaf huisarts: maar 4 % bij eerste contact. Later nog 2%. Vaker doorverwijzing fysio
dan ggz. Meer dan de helft bij mensen met angst zoekt geen zorg (vooral bij specifieke fobie of
sociale fobie).
Weinig ouderen worden goed behandeld voor hun angstklachten. Jongeren naar GGZ met 40%,
ouderen 2%.
Eerste stap interventie:
- Psycho-educatie
- Activering en vermijding tegengaan
- Actief volgen
1. Start binnen 3 weken na vaststelling angststoornis met psycho-educatie, activering en het
tegengaan van vermijding en actief voglen.
, 2. Wijs de patiënt op www.thuisarts.nl en de patiëntenvereniging voor mensen met angst,
dwang en fobi (www.adfstichting.nl) en www.nedkad.nl
3. Verwijs evt. naar cursussen (waaronder begeleide zelfhulp.
4. Verwijs evt. naar (regionaal) lotgenotencontact voor patiënten en naasten van de angst
dwang en fobie stichting en de Nederlandse hyperventilatie stichting.
5. Aandacht besteden aan verminderen/staken van bepaalde middelen/eten. Psychoactieve
stoffen zoals cafeine (pepdrankjes), alcohol en cannabis.
Uitzondering; specifieke fobie. Alleen met gedragstherapie en CGT -> geen medicatie.
Eerste stap interventies:
- Bibliotherapie: schriftelijk/audio waarin een behandelvorm zo uitgelegd is dat het zelfstandig
kan.
- Zelfmanagementstrategieën met begeleiding: om terugval en recidief te voorkomen. Vinden
van goede balans in het leven, dagstructuur en leefritme, voldoende bewegen, onderhouden
van sociale contacten, inschakelen van netwerk bij het herkennen van signalen en het
toepassen van mindfulness technieken.
- E-interventies: uitkomst klachtenreductie/ betere kwaliteit van leven. Depressieve klachten;
kosteneffectief. Wel blended care (ook echte ondersteuning).
- Steunend en structurerende begeleiding: o.a. gesprekken over leefstijl, voeding en
dagstructurering waarbij eventuele afgesproken pogingen tot verandering systematisch
geëvalueerd worden. Het doel is daarmee ook de patiënt te helpen de angst beter te
hanteren. In combinatie met farmacotherapie dient steunende-structurerende
begeleiding ter bevordering van de therapietrouw en om de behandeling goed te kunnen
volgen en bijsturen (Actief volgen). Vooraf worden duidelijke afspraken gemaakt over
frequentie en duur van de vervolgcontacten die in het begin wekelijks of tweewekelijks en
later geleidelijk minder frequent worden gehouden.
- Activerende begeleiding: gericht op het behouden en verwerven van zinvolle dagbesteding,
het behouden of hervatten van arbeid, opleiding en vrijwilligerswerk. Er wordt gewerkt aan
persoonlijk functioneren in gedrag of vaardigheden, het samen met de patiënt zoeken naar
mogelijkheden op het gebied van zinvolle dagbesteding. Het kan ook gaan om activiteiten op
het terrein van opleiding en (vrijwilligers)werk. Op het gebied van werk wordt aanbevolen
om trajectbegeleiding te starten.
- Psychosociale behandeling: omvat het omgaan met en beïnvloeden van de alledaagse
leefsituatie van de patiënt. Interventies richten zich op sociale relaties of situaties waarbij
zowel psychische als sociale aspecten een rol spelen. Het doel van de behandeling betreft het
voorkomen, herstellen of draaglijk maken van verlies van controle door levensproblemen,
ingrijpende gebeurtenissen of moeilijke omstandigheden.
Psychologische interventies:
Bij angststoornissen is cognitieve gedragstherapie (CGT) de eerste keus in het geval van een
psychologische behandeling. In deze zorgstandaard is CGT breed opgevat. Onder CGT wordt verstaan
een diversiteit van interventies en methodieken waaronder: verschillende vormen van exposure (in
vivo = blootstelling aan situatie, imaginair=herinneringen, interoceptief=blootstelling aan lichamelijke
sensaties die het kunnen uitroepen), responspreventie=afleren dwanhandelingen, cognitieve
herstructering, paniekmanagement, taakconcentratietraining, applied relaxation=leren ontspannen
in angstvolle situaties, sociale vaardigheidstraining.
Responspreventie: vanuit angst veel bevestiging zoeken -> exposure combineren hiermee. Stapgewijs
veiligheidsgedrag/handelingen afleren.
Catastrofale automatische gedachten: rampgedachten/doemscenario.
, Metacognitieve therapie. (Metacognities: cognities over cognities/ gedachten over gedachten). Als ik
pieker ben ik tenminste op het ergste voorbereid.
Applied tension: spieren aanspannen -> flauwvallen voorkomen/ benen kruisen.
Attention-biastraining: veranderen van negatieve interpretaties -> vermindering angst.
Benzo’s:
Medicijnen: grootste verslaving. Daarna alcohol, daarna tabak. In 2015: 10%. Vrouwen 2x zo hoog.
Vooral ouderen. Een derde van benzogebruikers is standaard.
Signalering van angst:
- Frequent bezoek huisarts/specialist voor niet samenhangende lichamelijke klachten.
- Aanhoudende aspecifieke angstklachten (bijv. slaapproblemen, labiliteit, prikkelbaarheid).
- Hyperventilatieklachten.
- Aanhoudende functionele lichamelijke klachten waarbij patiënt niet gerustgesteld kan
worden (zoals hartkloppingen/duizeligheid). Verzoek om slaapmiddelen of kalmerende
middelen.
- Alcohol of drugsproblemen.
- Depressie.
- Traumatische gebeurtenis in voorgeschiedenis.
- Opvallende veranderingen in funtioneren door verminderde professionaliteit of door
vermijdingsgedrag.
Verpleegkundige interventies:
- Signalering van angstklachten en een evt. doorverwijzing naar huisarts of GGZ.
- Psycho-educatie
- Activering
- Tegengaan van vermijding
- Bewust afleiding zoeken op momenten van angst
- Slaap hygiënische adviezen
- Aandacht voor en begeleiding van partner/mantelzorg is van belang ivm forse belasting en
doorbreken vermijding. In sociale context behandelen.
Zes stappen klinisch redeneren:
1) Oriëntatie op de situatie/klinisch beeld, door anamnese en daarbij naaste betrekken en
behoefte peilen (eventueel informatie uit eerdere behandelingen).
2) Klinische probleemstelling (contextuele benadering) en in samenspraak patiënt >
beschrijvende diagnose (probleembeschrijing).
3) Aanvullend onderzoek nodig? Bijv. anamnese, lichamelijk onderzoek etc.
4) Herstelbeleid > Vaststellen van SMART doelen en planning van interventies (EBP) samen
met patiënt, wat eerst (doelstellingen prioriteren) en bepalen monitoringsinstrument.
5) Verloop van het beleid (wat verwacht je op korte wat op lange termijn, en wat zijn de
risico’s vh beleid en wat kun je daar aan doen?).
6) Evaluatie samen met patiënt (subjectief en ‘objectief’ met vragenlijst). En reflectie op
eigen handelen: wat heb je geleerd en wat zou een volgende keer anders doen, waarom?
Boek hoofdstuk 11 Angst.
- Angststoornissen hebben een chronisch (sociale en specifieke fobie) of een episodisch
beloop (paniekstoornis en gegeneraliseerde angststoornis).
- Vaak gemeld met somatische klachten. Somatiek uitsluiten; ook gebruik van geneesmiddelen
die kunnen bijdragen aan etiologie.
- Bij angststoornissen is de hersenvreescircuit disfunctioneel. Bij angstrespons is de amygdala
overactief/overgevoelig.