1.7 Stadssociologie van Onderwijs en Opvoeding
College 1: Inwijding in het stadssociologisch denken - Casus onderwijssegregatie in de grote stad
Stadssociologie is een combinatie van pedagogiek met sociologie → gekeken naar de opvoeding in grote steden. Waarbij er wordt
gekeken naar twee thema’s:
1. Onderwijs en opvoeding in de grootstedelijke context (Rotterdam en Amsterdam).
2. Kans en (on)gelijkheid. De kans op ongelijkheid neemt namelijk toe.
Bij de verhouding binnen- & buitenschoolse wereld gaat het erom of wat binnen de school gebeurd, invloed heeft op wat er
buiten de school gebeurd.
1.1 Inwijding in het (stads)sociologisch denken
Kijken vanaf de Euromast: de focus op macro- en mesoniveau.
Duiden van de sociale context waarin kinderen en jongeren opgroeien in een (groot)stedelijke omgeving.
Verkenning van het snijvlak tussen stadssociologie en stadspedagogiek → patronen zien in het dagelijkse proces.
• Psychologische of pedagogisch perspectief: gericht op persoonlijkheid of intrapsychische processen van het
individu (intramenselijk). Richt zich meer op het microniveau van het individu.
• Sociologisch perspectief of sociologische bril: gericht op intermenselijke relaties, hetgeen wat ‘tussen’ mensen
zich bevindt. Het ‘tussen ziet er in (groot)stedelijke omgevingen anders uit. Sociologie kijkt hoe de samenleving om
mensen heen, invloed heeft. Richt zich meer op het macroniveau van de sociale context waarbinnen individuen
gevormd worden.
Concrete voorbeelden:
Psychologisch of pedagogisch Sociologisch perspectief
perspectief
Echtscheidingen in 40 jaar van 10% Persoonlijkheid Eerst verzuilde samenleving → huwelijk sociologische
naar 36% gestegen betekenis ggg (geloof, gezin en gemeenschap) →
ontzuiling en individualisering → ‘Free Love’:
zelfverantwoordelijk en geen steun van ggg
Op sommige mbo’s ligt het voortijdig Motivatie: niet voldaan aan Motivatie: omgeving voorziet niet in de juiste prikkels
schooluitval op dit moment tussen de basisbehoeften → demotivatie of stimulaties of er zijn te veel negatieve prikkels van
30% en 40% buitenaf → demotivatie
±20% van de volwassenen in NL geeft Laag melatonine gehalte Mensen worden ouder → langer zonder partner
zich te kennen zich eenzaam te voelen (neuropsychologisch (sociaal demografische verklaring) en verandering
perspectief) → eerder depressief van leefstijl
In Parijs (2005), Londen (2010) en Agressie of wrok Vanwege de groepsdynamiek, want één individu leidt
Stockholm (2013) hebben zich grote niet tot een rel.
stedelijke rellen voorgedaan
In sommige scholen hebben Moeilijk psychologisch of pedagogisch te verklaren
investeringen in de structuur van het → sociologische invalshoek is nodig om te kijken
onderwijs geleid tot betere resultaten naar de schoolcultuur.
en in andere scholen niet.
Hierdoor wordt het dus duidelijk dat de twee perspectieven samen nodig zijn voor een volledige verklaring.
Er moet gedacht worden in sociologische mechanisme in plaats van factoren, omdat hier een duidelijk onderscheid in zit:
Factor: kijkt alleen hoe de onafhankelijke x invloed heeft op de afhankelijke y.
Mechanisme: kijkt niet alleen hoe x werkt op y, maar kijkt naar het samenspel van alle onafhankelijke factoren onderling die
samen leiden tot de onafhankelijke factor. Hierbij kan er sprake zijn van een interactie-effect, wat kijkt naar het effect van
opleidingsniveau op etnische achtergrond.
Er zijn vier typen sociologie, waarin de rollen van de socioloog (kan ook toegepast worden op pedagogen en onderwijskundigen)
worden uitgesplitst naar type publiek en type kennis:
1. Kritische sociologie (academisch): theoretische, fundamentele reflecties op macht.
• Normatief; morele visie; kritische intellectuelen; intern debat; dogmatisme.
• Bijv. ‘Hoe werken machtsverhoudingen?’ en ‘Hoe zit de wereld in elkaar?’, maar kan ook op microniveau bijv. ‘Hoe
werkt de machtsverhouding tussen de docent en de leerlingen?’.
2. Professionele sociologie (academisch): een combinatie van een theoretische en een empirische focus om de sociale
werkelijkheid aan te duiden.
• Correspondentie; wetenschappelijke normen; leeftijdsgenoten; professioneel eigenbelang; zelfreferentialiteit.
• Meerdere artikelen van dit blok zijn dit. Hierbij wordt vaak een theorie kwalitatief en kwantitatief getoetst.
3. Beleidssociologie (extra-academisch): instrumenteel, gericht op advies aan scholen en gemeenten.
• Concreet; pragmatisch; effectiviteit; cliënten; beleidsinterventie; serviliteit.
4. Publieke sociologie (extra-academisch): gericht op het publieke debat en veranderen van de wereld.
• Communicatief vaardig; consensus; relevantie; aangewezen publiek; openbare dialoog.
, • Gebruikt om wetenschappelijk onderzoek te vertellen naar de context, dus waar onderwijs en wetenschap elkaar
raken.
Professionele sociologie staat in dit blok centraal, maar wel met een sterke connectie met het publieke debat.
Er zijn ook verschillende typen wetenschappelijke artikelen:
Multidisciplinair: verschillende invalshoeken (pedagogisch, sociologisch, etc.) om bevrijd te worden van slechts één
perspectief → alle inzichten mee kunnen nemen.
‘Sociologische verbeelding’: focus op verklaren van gedrag door te kijken naar de inbedding van mensen in groepen
(gegeven de sociale context).
‘De-familiarisering’: loskomen van de vanzelfsprekende (‘familiar’) manier van denken. Het vermogen om bekende en
vanzelfsprekende zaken ter discussie te stellen.
1.2 Sociale en etnische segregatie in stadsbuurten
Dit zijn ‘Rotterdamse buurten met hoogste %
“etnische minderheden”’.
Bijna al deze wijken liggen in Rotterdam Zuid.
Deze tabel is een klassieke manier van het
onderzoeken van grootstedelijke volkswijken.
Opvallend hierbij is het demografische effect.
In deze wijken ligt het geboortegetal op 1,9,
wat betekent dat een gezin gemiddeld 4
kinderen heeft.
Er zijn een aantal verschillen tussen een getto en een etnische enclave:
Een getto komt niet voor in Nederland en heeft deze kenmerken:
• Etnisch homogeen → één gemeenschap is dominant.
• Aanzienlijk deel van de gemeenschap woont in het getto en niet daarbuiten (concentratie en segregatie).
• Onvrijwillige concentratie, want geen andere keuze door bijv. discriminatie en het overheidsbeleid → negatieve
associatie in de media.
Een etnische enclave, is etnisch, dus niet raciaal.
• Etnische clustering op basis van vrijwillig keuze → minder negatieve associatie in de media.
• Geen uitsluitingspraktijken.
• Bestaan binnen wijken, soms kunnen er 2 of 3 verschillende in de wijk zijn, waarbij er geen domineert.
• Ook andere groepen.
De typologie van buurten, volgens Ceri Peach:
Buurt
Geïsoleerde witte buurten > 80% autochtonen
Niet-geïsoleerde witte buurten Autochtonen meerderheid (50-80%), maar ook niet-westerse allochtonen (20-50%)
Etnisch gemengde buurten Grote minderheid autochtonen (33-50%), meerderheid niet-westerse allochtonen (50-66%)
Gekleurde buurten ≥ 67% niet-westerse allochtonen
Etnische enclaves ≥ 67% van de minderheid behoort tot één etnische gemeenschap
Rotterdamse buurten:
,Hierbij is te zien dat:
Er geen echte getto’s of etnisch-homogene enclaves zijn. Wel zijn er vier buurten met een relatief grote Turkse gemeenschap
(> 33% van de minderhedenpopulatie in de buurt).
Er vooral witte buurten zijn in het Noorden en Oosten van de stad en overwegend allochtone buurten in de oude binnenstad
en ‘Turkse enclaves’ in Zuid.
Tegenwoordig is het plaatje anders, het lijkt namelijk ‘blanker’ te worden.
Er lijkt ook sprake te zijn van gentrification, wat een proces is van opwaardering van een buurt of stadsdeel op sociaal, cultureel en
economisch gebied. De fysieke toestand van een wijk verbeterd dus (bijv. huizen worden duurder), waardoor kapitaalkrachtige
(nieuwe) bewoners (terug)komen (de upper-middle class) en daardoor de lagere klassen uit het stadsdeel verdringt worden.
Segregatie en concentratie als wetenschappelijke concepten:
Concentratie: de mate van groepering van personen met gelijke kenmerken in bepaalde buurten. In een concentratiewijk
behoort ≥ 40% tot niet-westerse migranten.
• Er is een verschil met hoe het begrip wordt gebruikt in de literatuur en in het beleid. Voor het beleid wordt een
concentratiewijk vaak gezien als een investeringswijk door sociale achterstand door processen (bijv. woningbouw).
Segregatie: de ongelijke verdeling van personen met gelijke kenmerken over alle buurten in de stad. Segregatie is een
absoluut en relatief begrip, waarbij er een vergelijking gemaakt kan worden.
• Segregatie index: geeft aan welk deel van een groep moet verhuizen om een volledig gelijke verdeling van de
groep over alle buurten van de stad te krijgen. De segregatie index varieert van:
o 0: geen segregatie, volledig gelijke verdeling; tot
o 100: absolute segregatie: een groep woont in een buurt en nergens anders.
Segregatie-index (1995 -
2011): gebaseerd op 77
buurten met 100 inwoners
of meer, gemiddeld 8.000
inwoners per buurt.
De klassieke manier van meting is gericht op het meten van één grote groep, met daarom heen verschillende groepen. Maar nu is er
behoefte aan een conceptuele herijking: de grote stad als ‘superdiverse’ omgeving: bij een superdiversiteit gaat het om het
wegvallen van het interactie-effect en een superdiversiteit heeft drie kenmerken:
1. Geen één groep is meer dan 50%.
2. Er zijn veel verschillende soorten groepen → mozaïek.
3. De grootstedelijke populatie is ‘super-divers’: er is sprake van een ‘diversification of diversity’: steeds meer diversiteit
binnen de aanwezige diversiteit (opleidingsniveau, leefstijl, etnische achtergrond, etc.).
In Rotterdam is er alleen sprake van de eerste twee kenmerken en nog niet van het derde kenmerk. Steden die wel alle kenmerken
hebben zijn Londen, Chicago en Amsterdam bijvoorbeeld.
Het gevolg van deze superdiversiteit is dat de oude taal de nieuwe realiteit niet meer dekt.
Amsterdam is sinds 2011 een ‘majority-minority city’: de meerderheid van de bevolking behoort tot minderhedengroepen.
Er zijn drie theoretische verklaringen voor het bestaan van segregatie op wijkniveau, die alle drie samen een deel van de realiteit
verklaren, er is namelijk een combinatie mogelijk. Bovendien laat elke groep zich mogelijk verklaren door een bepaalde theorie:
1. Ruimtelijk assimilatiemodel:
• Klasse is bepalend, sociaaleconomische achtergrond (opleidingsniveau, inkomenspositie) als bepalende factor,
demografische factoren (bijv. leeftijd en fase in het leven), bepalen de woonvestiging. De woonvestiging wordt niet
bepaald door de etniciteit.
• Sterk geworteld in de Angelsaksische context, Chicago School als grondlegger.
• Nadruk op ‘structurele’ kenmerken.
• Peer-influences spelen een grote rol, bijv. op het verhuizingseffect.
2. Etnische enclavemodel:
• Cultuur van mensen is bepalend is bepalend voor hun keuzegedrag.
• Culturele voorzieningen (bijv. bakkers, restaurants, etc.) en religieuze instituties (bijv. kerken, moskeeën etc.) hebben
een magneetfunctie (magneetfunctie benadering), (push- en pulleffect).
• Gevoelens van veiligheid en ‘thuis voelen’ als belangrijke factoren.
• Gaat ervan uit dat hoog- en laagopgeleiden naast elkaar wonen.
3. Plaats stratificatiemodel: (stratificatie = grens tussen groepen → kijkt naar ongelijkheid).
• Meer negatieve verklaring dan de andere twee.
• Uitsluiting en discriminatie als bepalende factoren (pusheffect).
• Bestaat uit twee vormen:
1) Institutioneel-publiek: woningbeleid, selectiebeleid, juridische voorwaarden (Rotterdam wet), etc.
2) Privaat-informeel: stereotypering en stigmatisering van de nieuwelingen door de gevestigde bewoners.
‘Witte vlucht’ van de autochtone middenklasse naar de suburbia blijkt een belangrijke factor. Eerst is de ‘witte vlucht’ gestagneerd
en nu is de ‘witte vlucht’ helemaal gestopt.
1.3.1 Onderwijssegregatie in Amsterdam (Primair Onderwijs)
,De segregatie in het onderwijs is sterker. De segregatie neemt steeds toe als er wordt gekeken naar de stad, de wijk en de
basisschool. Er is dus de meeste segregatie in het onderwijs en minder segregatie in de stad.
Aandeel PO-leerlingen met hoogopgeleide ouders dat in een buurt woont,
naar buurtcombinatie 2014/2015.
Als een gebied geen kleur toegekend heeft gekregen, wonen er minder
dan 100 leerlingen in de basisschoolleeftijd.
Onderwijssegregatie in relatie tot woonsegregatie:
‘Wat we bij scholen zien, zien we ook terug als het gaat om waar de kinderen wonen: er zijn concentraties zichtbaar van
hoogopgeleide ouders in bepaalde gebieden.
• Zo zijn er enkele buurtcombinaties in Centrum en Zuid, waar meer dan 80% van de leerlingen die er wonen,
hoogopgeleide ouders heeft.
• In Zuidoost en (Nieuw-)West zijn er buurtcombinaties waar dit aandeel lager dan 20% is. ‘
In de gebieden Oud-West/De Baarsjes, Geuzenveld/Slotermeer, De Aker/Nieuw Sloten, De Pijp/Rivierenbuurt, Oud-Oost,
Noord-West, Oud-Noord en Bijlmer-Oost is het aandeel hoogopgeleiden dat in deze gebieden woont, hoger dan het
aandeel dat er naar school gaat. In deze delen van de stad kiest een deel van de hoogopgeleide ouders voor een basisschool
buiten het eigen woongebied.
Aandeel leerlingen dat in eigen buurt naar school gaat en leerlingstromen
van kinderen met hoogopgeleide ouders in het Primair Onderwijs,
2014/2015.
De pijlen geven het vluchtgedrag aan, wat de ouders inhoudt die hun
kind op een andere basisschool zetten dan in de wijk. Dit doen vooral de
hoogopgeleide ouders uit West.
1.3.2 Onderwijssegregatie in Amsterdam (Voortgezet Onderwijs)
Aandeel leerlingen dat in eigen stadsdeel naar school gaat en
leerlingstromen van kinderen met hoogopgeleide ouders in het VO,
2014/2015. Ook als we kijken naar de dagelijkse leerlingstromen, zien
we de aantrekkingskracht van Zuid. In totaal gaat minder dan de helft
(48%) van de Amsterdamse VO-leerlingen met hoogopgeleide ouders
in het eigen stadsdeel naar school.
• Dit aandeel ligt hoger in Centrum en Zuid, waar
80% van de leerlingen met hoogopgeleide ouders naar school gaan
waar ze wonen.
• De grootste stromen, van ruim 1.500 leerlingen
met hoogopgeleide ouders, gaan vanuit Oost naar Zuid en van buiten
de stad naar Zuid.
• Uit Nieuw-West en West gaan dagelijks ±1.000
leerlingen met hoogopgeleide ouders naar een school in Zuid. Dit is ruim de helft van de leerlingen met
hoogopgeleide ouders die in die stadsdelen wonen.
‘Het Amsterdamse VO is meer gesegregeerd dan het PO. Deze verschillende basisschooladviezen en deze andere schoolkeuzes
leiden tot een gesegregeerd VO-aanbod, zowel als we kijken naar het opleidingsniveau van de ouders, als naar de herkomst van de
leerlingen. Aan de uitersten zitten:
Categorale vwo-scholen, met 70% leerlingen met hoogopgeleide ouders en minder dan 20% leerlingen met een niet-
westerse herkomst.