The European World 1500 –
1800
WEEK 2: EEN NIEUWE TIJD?
2.1 VERANDERENDE WERELDBEELDEN
HOOFDSTUK 1: Introductie
Periodisering in de geschiedenis vindt vaak plaats door te kijken naar heersende dynastieën, technologische
veranderingen, demografische verschuivingen en het mogelijk ontstaan van nieuwe culturele bewegingen. Net
zoals andere tijdsvakken, gebeuren die dingen in de vroegmoderne tijd niet exact tegelijk. Pas vanaf de 20 ste
eeuw werd er langzaamaan gesproken van de Vroegmoderne Tijd, alhoewel het beginpunt van dit tijdvak nog
steeds ter discussie staat: bijvoorbeeld het aantreden van de Tudor’s in 1485, de Reformatie vanaf 1500, het
einde van het Heilig Roomse Rijk in 1806, het begin van de Renaissance of de ontdekking van Amerika door
Columbus in 1492. Dit boek hanteert ca. 1450-1550 als transitieperiode van de Middeleeuwen naar de
Vroegmoderne tijd.
Het einde van de Vroegmoderne Tijd wordt doorgaans geschat op 1800, gezien rond dat jaar meerdere grote
veranderingen plaatsvonden, zoals de landbouwkundige en industriële revoluties in Engeland, de Franse
Revolutie in 1789, en de aanleg van de eerste spoorwegen. Rond dat jaartal ging de ‘vroege’ vorm van
moderniteit (met groeiende mobiliteit, uitbreidende macht van staten, maar nog steeds Middeleeuwse trekken
zoals politieke ongelijkheid, en religieuze intolerantie en de nadruk op landbouwkundige productie) over in een
‘nieuwere’ tijd gekenmerkt door individuele rechten, mechanisatie en de uitbreiding van massacommunicatie.
Enkele andere belangrijke aandachtsgebieden tijdens beschouwing van de Vroegmoderne Tijd:
Klimaat
Vanaf de 16e eeuw werden zomers natter en winters kouder waardoor de oogst vaak minder opleverde.
Cultuur
Men kan zich afvragen of er zoiets als ‘Europa’ bestond in die tijd. Vooraanstaande figuren en het volk leken
meer bezig te zijn met lokale en regionale problemen en machtsstrijd dan met het integreren of unificeren van
Europa. Toch bestonden er verschillende vormen van uniformiteit, zoals het Christendom; de aanhoudende
invloed van het Romeinse Rijk en hernieuwde interesse in de Romeinse wetten; Latijn als de lingua franca van
de geleerden; meer steden met meer autonomie dan elders in de wereld.
Door de ‘ontdekking’ van nieuwe culturen ontstond er daarnaast een groter besef van ‘Europa’ als entiteit
en als geografisch gegeven (alhoewel de bereidwilligheid om met nieuwe culturen te engageren redelijk klein
bleef en overschaduwd werd door de notie dat Europa superieur was).
Welke structuren karakteriseren deze Europese vorm van de vroege moderniteit?
- Sociaal: een hiërarchische en patriarchale structuur die zich baseert op huishoudens, bezit en
nalatenschappen (estates), en corporaties, waarbij er een steeds grotere nadruk komt op verdienste
die de middenklasse en de standen ten goede komt;
- Economisch: vroege vormen van industriële productie in een nog steeds voornaam landbouwkundig
systeem, en de steeds belangrijkere wereldwijde handelsnetwerken die langzaamaan een
consumerende maatschappij teweegbrengen;
- Religieus: het differentiëren van het Christendom in verschillende stromingen en het pragmatisch
samenleven van deze stromingen in de maatschappij;
- Cultureel: een letterlijke verbreding van de horizon; een beweging van verkregen kennis richting
experimenteren; graduele verandering van face-to-face uitwisseling naar geschreven en langeafstand
communicatie.
- Politiek: grotere schalen van oorlogsvoering, formatie van staten en een machtsverschuiving naar het
centrum door onderhandeling in plaats van eenzijdige oplegging of eisen.
,HOOFDSTUK 2: Europa in 1500
Politieke structuren
Twee voornaamste koninklijke structuren:
- Overerving en erfelijke opvolging, zoals het koningschap, of een prins of een signore;
o In Frankrijk, Duitsland en Noord- en Centraal-Italië groeide de macht van de koninklijke
structuren;
o De macht van de Duitse Keizer nam in de Vroegmoderne Tijd juist af;
o Het Byzantijnse Rijk verdween compleet wanneer in 1453 de hoofdstad Constantinopel wordt
overgenomen door de Ottomaanse Turken.
- Kiezen of aanstellen, zoals het Pausschap en het Heilig Roomse Rijk. Deze gaven zichzelf vaak het recht
om zich in te mengen in de overheid of het koningschap als dat nodig was, of zelfs koningen of prinsen
af te zetten als zij zouden zondigen.
o Het Pausschap had het te verduren en moest steeds meer concessies doen naar de overheid
op het gebied van belasting of aanstelling van godsdienstigen. Een belangrijk voorbeeld
hiervan is het Groot Schisma (1378-1417), waarbij verschillende godsdienstig geleerden
zichzelf tegelijkertijd uitriepen tot Paus.
o Grote en belangrijkste seculiere machten waren Frankrijk en Spanje.
Economie en maatschappij
Hoewel er clusters van urbanisatie bestonden, was het merendeel van de bevolking boer (peasant). Deze
bevolkingsgroep zorgde voor landboudkundige productie en hadden weinig invloed op de markt. Ze leefden in
een familiestructuur en leefden onder de heerschappij van een heer (lord). De belangrijkste groep wat betreft
rijkdom, macht en sociale status was de nobiliteit. Deze groep bezat het merendeel van het land. De nobelen
werden gezien als adviseurs van de koning of prins, en speelden een belangrijke rol in de centrale en lokale
overheid. Nobele waarden als trouw, trots, hoffelijkheid, dapperheid en generositeit kwamen vaak voor in
verhalen van die tijd.
Toch was de rol van de middeleeuwse dorpen en steden erg belangrijk. Door nieuwe economische
instrumenten en instituties was er sprake van een vroege vorm van commercieel kapitalisme (= geldeconomie)
voor het eerst in de Europese geschiedenis. Hierbij speelde Italië een grote rol, met Venetië en Genoa aan het
front van de specerijenhandel en de Florentijnen aan het front van een internationale bankiersstructuur.
Hierdoor kregen handelaren en koopmannen een steeds grotere rol en sociale klasse dan in de Oudheid, en
kregen zij zelfs invloed op het lokale stadsbestuur.
In de 13e eeuw viel de term ‘bourgeoisie’ voor het eerst: de elite of bovenklasse en de oude families. Hieronder
kwamen de ambachtslieden in hun gildes, hieronder de industriële werkers (vb. productie van textiel), welke
cruciaal waren in steden als Gent, Brugge en Florence.
Deze commerciële revolutie had een grote impact op het platteland: in West-Europa werd het feudale systeem
werd vervangen door betaling van huur, deelbouw of deelpacht (share-cropping), en loondienst. In Oost-
Europa en Rusland, waar dorpen minder belangrijk waren, speelde feodalisme wel nog een grote rol.
Honger bleef een constante bedreiging, hoewel het steeds minder voorkwam (ook dankzij de plaag).
Boeren bleven kwetsbaar voor plunderingen door oorlog, bijvoorbeeld de ‘chevauchees’ tijdens de
Honderdjarige Oorlog. Dit waren moedwillige aanvallen op boeren om zo de vijand te verzwakken.
Cultureel
De Kerk speelde een belangrijke rol in het leven van de bevolking:
- Liturgie van de Kerk diende als zingeving in het leven;
- Christelijke vieringen gaven vorm aan een kalenderjaar;
- Visuele hulpmiddelen en symbolen werden gebruikt om de analfabete bevolking mee te krijgen;
- De waarschuwingen en zekerheden van het Christendom gaven richting;
- De heiligen en de Heilige Maria waren een hulpmiddel voor tijden van verdriet en wanhoop;
- De doctrine van het Vagevuur gaf de levenden een goed hulpmiddel voor hun dierbare overledenen,
erop vertrouwend dat hetzelfde ook voor hen zou gebeuren als de tijd daar was.
, Daarnaast bestond er nog een grote liefde voor de klassieke cultuur: gelovige geleerden lazen klassieke werken
en studenten aan universiteiten bestudeerden klassieke talen.
Heersers en onderdanen
De terugkeer van de geldeconomie had een belangrijke impact op de overheid en de machtsrelaties. Geldelijke
beloningen of loon konden namelijk makkelijker worden afgepakt bij ongehoorzaamheid dan land. Om steeds
meer geldelijk uit te kunnen keren, had de overheid een goed belastingstelsel nodig. Dit werd vanaf de 12 e
eeuw steeds professioneler geregeld en verdedigd door de opkomst van universitaire geleerden en de
hernieuwde interesse in het Romeinse recht. Het belastingstelsel zorgde ook voor de opkomst van
belangenverenigingen, bijvoorbeeld die van de nobelen of de boeren, die macht probeerden uit te oefenen op
de overheid.
Heersers van die tijd begrepen dat heerschappij en macht op basis van enkel reputatie niet werkte. Hierdoor
kwamen zij met publieke ceremonies die indruk zouden moeten maken op de bevolking, zoals kroningen of
begravingen. Ook werden de heilige aspecten van koningschap aangehaald, zoals verzonnen speciale helende
krachten die de heersers zouden bezitten. Het meest belangrijke hulpmiddel van een heerser om aan de macht
te blijven was het patronage. Dit is een systeem waarbij een hogerop geplaatste gunsten verleent aan een
lager geplaatste in ruil voor eer, trouw, diensten, land, gratieverleningen enzovoort. Hierbij speelde de
rechtbank een cruciale rol.
Toch is er in de Vroegmoderne Tijd weinig verzet tegen dit sociale systeem.
In perspectief
Klassieke cultuur, commercieel kapitalisme en het Christendom waren alle drie producten van het
Mediterraanse gebied. Zowel de ontdekking van Amerika door Columbus in 1492 als het opzetten van een
directe route naar India door Vasco da Gama in 1498 zorgde ervoor dat religie minder belangrijk werd en
verschoof de economische macht naar Noord-Europa. Daarnaast zorgde deze gebeurtenissen voor een
langzame maar duidelijke ontwikkeling naar globalisatie van de moderne wereld.
HOOFDSTUK 22: De Renaissance
Jacob Burckhardt schrijft in 1861 ‘The Civilization of the Renaissance in Italy’. Dit invloedrijke werk bevat echter
enkele misvattingen.
Een nieuw tijdperk?
Burckhardt schreef dat de Renaissance in Italië begonnen is, omdat Italië niet onder een enkele monarch
gebukt ging, in tegenstelling tot Frankrijk of Engeland. De noordelijke en centrale regio’s van Italië vielen onder
een groep competitieve stadsstaten. Bovendien waren openheid en fluïditeit belangrijke kenmerken van de
Italiaanse sociale structuur, en waren talent en meedogenloosheid belangrijker voor het behalen van succes
dan invloed van of connecties met de nobelen. Het was kortom een seculiere en individualistische
maatschappij. Hierdoor ontstond de hergeboorte van de klassieke literatuur en kunst (Renaissance), maar
volgens Buckhardt had dit niet gekund zonder ‘the genius of the Italian people, which achieved the conquest of
the Western World’ (Buckhardt 1960, 104). Volgens Burckhardt bestond moderniteit uit realisme,
individualisme en een seculier wereldbeeld.
Politiek leven
Buckhardt duidde de Renaissance als een radicaal andere periode in de Europese geschiedenis vergeleken met
de Middeleeuwen, en veel meer dan enkel een stroming of een periode in de ontwikkeling van kunst en
literatuur. Andere geschiedkundigen zien het meer als een culturele beweging. Om te bepalen welke opvatting
het meest juist is, is het belangrijk te beseffen dat Buckhardt zijn mening baseerde op enkele misvattingen over
het Italiaanse politieke leven:
- Misvatting 1: Buckhardt gaat voorbij aan de gouden periode van de Italiaanse stadsstaten van 1073-
1300.
Zoals hierboven benoemd, zegt Buckhardt dat de Renaissance in Italië heeft kunnen beginnen door het
ontstaan van stadsstaten. Hierbij vergeet hij eigenlijk dat die stadsstaten niet eigen zijn aan de periode van de
Renaissance, maar eigenlijk al veel eerder zijn ontstaan, namelijk tussen 1073-1300. In deze periode braken de
communes, of stadsstaat republieken, met het imperialistische of paapse gezag en werden zij autonoom. Dit
was ook de tijd dat de stadsstaten enorm innovatief waren op het gebied van overheid, administratie,