Begrippen Onderwijsassistent Thema 4.
Opgebrengstgericht werken - Dit is het bewust, systematisch en cyclisch
werken om de onderwijsresultaten te verbeteren.
Actieplan - Een actieplan wordt opgesteld met meetbare doelen, ook gezien als
een groepsplan. Maar niet alleen de doelen worden vermeld, ook de acties die
uitgevoerd moeten worden om deze doelen te bereiken.
Uitgangspunt van opbrengstgericht werken volgens Marzano en Dufour.
- Alle leerlingen leren op hoog niveau. Hierbij is het stellen van hoge doelen van
belang. Er wordt rekening gehouden met zwakke en sterke leerlingen.
Uitgangspunt van opbrengstgericht werken volgens Marzano en Dufour.
- Een gezamenlijke aanpak binnen de school is noodzakelijk. Hierbij wordt
gewerkt in een professionele leergemeenschap.
Uitgangspunt van opbrengstgericht werken volgens Marzano en Dufour.
- Er heerst een resultaatgerichte cultuur. Er worden toets- en observatiegegevens
verzameld en geanalyseerd om de resultaten te verhogen.
PCDA-cyclus - De cyclus die telkens doorlopen wordt bij opbrengstgericht
werken.
P staat voor - Plan. Leerdoelen moet Specifiek, Meetbaar, Acceptabel,
Realistisch, Tijdgebonden (SMART) verwoordt worden.
D staat voor - Do. Uitvoeren van plan en leerresultaten meten.
C staat voor - Check. Resultaten analyseren en verklaren.
A staat voor - Act. Nieuwe acties en interventies om de resultaten te verbeteren
en de doelen te halen.
Groepsplan - Dit is een plan waar de doelen voor komende periode op het
betreffende vakgebied staan en worden de acties beschreven om de doelen te
behalen. (actieplan)
Datamuur - Dit is een hulpmiddelen om de leerresultaten van leerlingen
overzichtelijk weer te geven.
Trendanalyse - Dit brengt de resultaten van diverse groepen in kaart, zodat
deze kunnen worden geanalyseerd. Er kan een analyse per jaar worden gemaakt.
Waardengedreven onderwijs - Dit is onderwijs gericht op het aanleren van
vaardigheden zoals zelfsturing, zelfvertrouwen en verantwoordelijkheid. De focus
moet niet alleen liggen op meetbare resultaten, maar ook op het aanleren van
normen en waarden.
Kwaliteitskaarten - Dit is een hulpmiddel om de kwaliteit in het
opbrengstgericht onderwijs te waarborgen.
Kwaliteitskaart te gebruiken bij observatie bij klassenbezoeken - Hierop
staan punten met betrekking tot kennis over basisvaardigheden zoals
instructievaardigheden, volgen van de ontwikkeling van kinderen, pedagogische
ondersteuning, motivatie en feedback en plannen, organisatie en
klassenmanagement.
, Vragen Onderwijsassistent Thema 4.
Wat is het doel van opbrengstgericht werken? - Door hoge verwachtingen
van kinderen te hebben en door uit te gaan van zo groot mogelijke opbrengsten,
willen de scholen de onderwijskwaliteit verbeteren.
Wat zijn de basiselementen volgens het Inspectie van Onderwijs? -
Duidelijke doelen stellen op leerling- en schoolniveau door leerkrachten en
onderwijspersoneel. Kennis van leerdoelen voor hun eigen klas bij leerkrachten.
Afstemmen van het onderwijs op wat de leerling nodig heeft om te presteren. In
beeld brengen waarom bepaalde leerlingen doelen niet halen. Differentiëren in
het leerstofaanbod en extra ondersteuning aanbieden. Jaarlijks analyseren hoe de
school als geheel presteert en hoe de afzonderlijke groepen leerlingen presteren.
Snelle verbetering bij tegenvallende prestaties.
Waar staat de C voor in de PDCA-cyclus? – Check. Resultaten analyseren en
verklaren.
Welke indicatoren heeft de Inspectie van Onderwijs opgesteld om te
kijken in hoeverre scholen opbrengstgericht werken? - Scholen gebruiken
een samenhangend systeem om de prestaties en ontwikkeling van leerlingen te
volgen. Leraren volgen en analyseren systematisch de vooruitgang van hun
leerlingen. De effecten van de zorg worden nagegaan. Er is een jaarlijkse
systematische evaluatie van de kwaliteit van de opbrengsten. Het
onderwijsleerproces wordt regelmatig door de school geëvalueerd.
Begrippen Onderwijsassistent Thema 7.
Spraaktaalontwikkeling - De ontwikkeling van zichtbare en hoorbare
communicatie in de breedste zin van het woord.
Spraakontwikkeling - De ontwikkeling rondom het spreken en articuleren en
het leren herkennen en uitspreken van spraakklanken.
Taalontwikkeling - Het luisteren naar, leren en toepassen van communicatieve
regels, waardoor het kind taal kan inzetten.
Prelinguale of voortalige periode - Het kind (0-1jaar) gebruikt nog geen
herkenbare woorden.
Vroeglinguale of vroegtalige periode - Het kind (1-2,5jaar) start zelf met het
actief gebruiken van taal.
Differentiatiefase - Het kind (2,5-5jaar) breidt zijn basisvaardigheden op het
gebied van taal uit.
Voltooiingsfase - Het kind (5-10jaar) breidt zijn woordenschat en vaardigheden
uit.
Vocaliseren - Het maken van de eerste spraakklanken (zes weken tot vier
maanden).
Vocaal spel - Spel met geluiden en klanken (vier tot zeven maanden).
Brabbelen - Herhalen van medeklinker-klinkercombinaties (zeven tot twaalf
maanden).
, Klankontwikkeling - Kinderen leren klanken ne letters herkennen, maken en
koppelen, bijvoorbeeld door te brabbelen.
Woordenschatontwikkeling - Kinderen leren woorden en hun betekenis,
bijvoorbeeld wanneer kinderen een naam koppelt aan voorwerpen (labelen).
Grammaticale ontwikkeling - Kinderen ontwikkelen zich op gebied van
meervouden, verkleinwoorden en zinsbouw. Zo ontstaat het taalbewustzijn.
Communicatieve ontwikkeling - Kinderen ontwikkelen zich in communicatief
opzicht. Dit gaat om verbale en non-verbale communicatie. Het uiteindelijke doel
is effectief informatie kunnen uitwisselen, maar dit is een mijlpaal die niet door
iedereen wordt bereikt.
Metalinguïstische ontwikkeling - Kinderen leren nadenken over taal, dit blijkt
uit het corrigeren van taal en het doen van taalspelletjes.
Schriftelijke taalontwikkeling - Kinderen leren gebruik maken van geschreven
taal, doordat het kind leert spellen, lezen en schrijven.
Taalcomponenten - Dit zijn essentiële onderdelen van taal, je kunt onderscheid
maken tussen taalvorm, taalinhoud en taalgebruik.
Taalvorm - Dit is de manier waarop je communicatievormen in zet om te
communiceren.
Fonologie - Spraakklanken en klankcombinaties, de klemtoon en de intonatie en
de vloeiendheid waarmee klanken worden geformuleerd.
Morfologie - De woordstructuur en woordvormen.
Syntaxis - De grammaticale regels waaraan de zinsopbouw moet voldoen.
Taalinhoud - Dit heeft betrekking op de betekenis van woorden,
woordcombinaties, woordgroepen en zinnen en het onderwerp van de
communicatie.
Woordbegrip - Dit zegt iets over de woorden die je begrijpt.
Woordproductie - Dit zijn de woorden die je gebruikt in communicatie.
Taalgebruik - Dit heeft betrekking op de regels voor het gebruik van taal, op
sociaal of communicatief gebied. Het gaat hier om de functie of het waarom van
taal en communicatie.
Integratie van taal - Je spreekt hiervan wanneer iemand de regels en
procedures begrijpt en toepast en de verschillende taalcomponenten op elkaar
afstemt.
Receptief aspect - Dit heeft betrekking op het luisteren en lezen van taal, op de
passieve woordenschat en het taalbegrip van het kind.
Passieve woordenschat - Woorden die het kind wel kent, maar (nog) niet zelf
gebruikt
Productief aspect - Dit heeft betrekking op het spreken en schrijven, op de
actieve woordenschat en de taalproductie van een kind.