H1 Cells: the Fundamental Units of Life
De drie belangrijkste kenmerken van leven
- Reproducte
- Deling
- Reageren op omgeving
Lipiden vind je in alle levende organismen terug (al is het niet in elk organisme hetzelfde).
Een virus heef DNA/RNA /Eiwit, maar leef niet dus DNA is geen fundamenteel kenmerk voor leven.
- Het is een leeg huls en heef andere organismen nodig om zich voort te planten
Microscopie
- Lichtmicroscopie
o Kan met levende cellen maar heef een zeer beperkte resolute
Vergrotng tot 1000x
Structuren bekijken van 0, 2 micrometer
o Fluorescente microscopie vorm van
lichtmicroscopie door fuorescerende moleculen te
koppelen aan een eiwit zodat deze eiwiten
geëxciteerd worden en licht uit gaan stralen
Sample wordt gekleurd
Er wordt licht op geschenen, maar alleen de
kleur die de fuorescerende moleculen kan
exciteren, wordt doorgelaten
Licht valt op sample, deze wordt
geëxciteerd en gaat licht uitzenden, wat wel door de spiegel
heen valt en zo waargenomen kan worden
o Super resolute nieuwere variant met betere resolute
- Elektronen microscopie
o Transmissie elektron microscopie (TEM)
Geen licht maar elektronen die interacte aangaan met je
sample, ze vallen door het sample en vormen zo een beeld
(zelfde idee als lichtmicroscoop)
Het moet plaatsvinden in vacuüm omdat de elektronen anders
gelijk geabsorbeerd worden door moleculen in de lucht
Je kan niet naar levende cellen kijken
Hoge resolute 1 nanometer
o Scanning elektronen microscopie (SEM)
Elektronen worden uitgezonden en
weerkaatst, dit wordt opgevangen door de
microscoop
Zo kan je de oppervlakte structuur van een
cel bepalen
Hoge resolute tussen 3 en 20
nanometer
Eukaryoten en prokaryoten
1
, - Overeenkomsten
o Moleculen (DNA, mRNA en eiwiten)
- Verschillen
o Eukaryoten
Hebben celkernen, bestaande uit twee membranen de nucleaire envelop
Bevaten ander interne organellen met dubbele membranen
Zijn groter, vaak mult cellulair en delen trager
Andere organellen
- Lysosomen worden gebruikt voor de afraak van (overtollige) moleculen, organellen en
andere stofen, voor recycling of afvoer uit de cel
- Peroxisomen maken gebruik van waterstofperoxide om toxische stofen te inactveren in
een veilige, membraan omsloten structuur
Het cytosol
- Dit is het cytoplasma
- Het is niet waterig, maar heel compact (soort dikke soep), het zit helemaal vol met eiwiten.
- De eerste stappen van nutriënten afraak vindt hier plaats en de meeste eiwiten worden
hier door ribosomen gemaakt
Cel skelet, opgebouwd uit
- Actne
o De dunste flamenten en komen in alle cellen voor (vooral veel in spiercellen)
o Zorgen voor beweging en stevigheid, helpen bij spiercontracte
- Microtubuli
o De dikste flamenten
o Zorgen voor stevigheid en helpen bij celdeling
- Intermediaire flamenten
o Zorgen voor stevigheid van de cel
Protozoans
- Een (niet meer erkende) restgroep van de eukaryoten, ze vallen niet onder de dieren,
planten of schimmels
- Het zijn eencellige eukaryoten die kunnen leven als carnivoren, door andere eencelligen op
te slokken
H2 Chemical Components of Cells
De massa van een atoom wordt meestal weergegeven in Dalton (Da). Hierbij staat één dalton gelijk
aan de massa van een waterstof atoom.
Het getal van Avogadro 6*1023 moleculen
- 1 mol koolstof (C) 12 Dalton, dit bestaat uit 6*10 23 moleculen
- Gram > Mol = delen door mol massa
- Mol > gram = maal molecuul massa
Levende wezens bestaan voor 96% uit een beperkt aantal atomen
2
, - Koolstof (C) 12, 01 Da
- Waterstof (H) 1, 008 Da
- Stkstof (N) 14, 01 Da
- Zuurstof (O) 16, 00 Da
Elektronen in de buitenste schil (valente elektronen) bepalen de eigenschappen van een molecuul
- Ze kunnen zich alleen op specifeke plekken rond de kern bevinden en er kunnen maar een
beperkt aantal elektronen in één schil ziten
o De eerste schil 2 elektronen
o De tweede en derde schil 8 elektronen
o De vierde en vijfde schil 18 elektronen
- Elektronen waarbij de buitenste schil niet volledig gevuld is zijn erg reactef, dit is ook het
geval voor de atomen die je in leven organismen vindt, waardoor ze in staat zijn met elkaar
te reageren en zo moleculen te vormen.
Bindingen
- Covalente binding atomen delen een elektronenpaar waardoor de buitenste schil vol zit
o Enkele binding de twee moleculen kunnen relatef van elkaar draaien
o Dubbele binding twee moleculen kunnen niet draaien, band is wel sterker
o Intermediair een benzeenring bevat iets tussen enkele en dubbele bindingen in,
vaak wordt het weergegeven als afwisselende enkele en dubbele banden
- Ion-binding een atoom geef een elektronen aan een ander atoom
Polariteit in covalente bindingen
- Hoe hard elektronen aan een molecuul trekken
- Afankelijk van de hoek en elektronegatviteit van elementen
o Niet polair atomen worden gelijk gedeeld, vaak door eenzelfde soort molecuul (H-H
binding, maar ook C-H bindingen)
o Polair Er is een elektronenpaar dat dichter bij één molecuul zit dan bij een andere
(Bv. water, O trekt harder dan H en wordt negateveren, water wordt iets positever)
o Voorbeelden van deze elektrostatsche interactes
< 0, 5 Apolair covalent
< 0, 5 – 1, 6 > Polair covalent
>1, 6 Ion binding
Bindingen variëren in sterkte, dit wordt vaak weergegeven in
- kilocalorieën per mol de hoeveelheid energie nodig om 1 liter water 1°C te laten stjgen
- Kilojoule per mol eenheid die veel wordt gebruikt, 1kcal/mol = 4, 2 kJ
Ion bindingen
- Zijn in water 10-100x minder sterk dan covalente bindingen doordat ionen oplossen in water
- Bestaan uit
o Katonen positef geladen molecuul (Na))
o Anionen negatef geladen molecuul (Cl-)
Zwakke bindingen
- Helpen allemaal bij vouwing van een eiwit
3