Jaarverslaggeving 1: periodes 7
Hoofdstuk 1: externe verslaggeving
1.1: afbakening van het vakgebied
Definitie van een organisatie: een samenwerkingsverband van mensen en middelen dat is
gericht op het realiseren van bepaalde doelstellingen. Belanghebbende van een
organisatie:
De leiding van de organisatie en haar overige werknemers
De eigenaren van de organisatie, bijvoorbeeld aandeelhouders
Andere feitelijke en potentiële vermogensverschaffers, zoals banken en beleggers
Afnemers en leveranciers
De overheid, met name de fiscus
Vakbonden
De belanghebbende willen kunnen beoordelen of de doelstellingen met betrekking tot de
organisatie worden gerealiseerd. Zij willen daarom geïnformeerd worden over het (financiële)
reilen en zeilen van de organisatie. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen interne
en externe informatieverschaffing.
Interne informatieverschaffing is gericht op de informatiebehoefte van de leiding voor het
nemen van beslissingen en het beheersen van de bedrijfsproces. Dat is het terrein van de
management accounting of interne berichtgeving. Er zijn geen wettelijke regels van
toepassing.
Externe informatieverschaffing is gericht op de informatiebehoefte van derden voor hun
oordeelsvorming en/of besluitvorming ten aanzien van de organisatie, de informaties is mede
bedoeld om verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid. Dat zijn in principe alle
genoemde belanghebbende met uitzondering van de leiding. Externe informatieverschaffing
vindt plaats door, bijvoorbeeld jaarverslaggeving, tussentijds berichtgeving of via
persberichten naar aanleiding van opvallende gebeurtenissen of ontwikkelingen. Deze vorm
van informatieverschaffing betreft het terrein van de financieel accounting of de externe
verslaggeving. Op dit terrein is wetgeving van toepassing, omdat de wetgever het wenselijk
heeft geacht dat ondernemingen financiële informatie openbaar maken (publicatieplicht).
Betreffende wetgeving is te vinden in Boek 2 titel 9 van het Burgerlijk Wetboek.
Verschillen tussen interne en externe informatieverschaffing:
Intern vindt er vrijwel doorlopend informatieverschaffing plaats. De leiding heeft
actuele informatie nodig voor het nemen van beslissingen en het beheersen van
bedrijfsprocessen. Extern is de frequentie van berichtgeving minder groot.
Interne informatie is heel gedetailleerd, terwijl het externe belanghebbende veel
meer om het globale beeld van de organisatie gaat.
Interne informaties voor de leiding sneller beschikbaar dan externe informatie voor de
externe belanghebbende. Zo wordt de interne jaarrekening vrij snel na afloop van het
verslagjaar door de administratie aan de leiding verstrekt, terwijl de externe
jaarrekening later beschikbaar komt. Sturing van het bedrijf op basis van de interne
berichtgeving vereist dat de cijfers actueel zijn, intern zal men dan ook vaak snelheid
laten prevaleren boven een volledige accuraatheid. Bij de externe verslaggeving,
die een nadrukkelijke verantwoordingsfunctie is, ligt dit eerder omgekeerd.
Bij de externe verslaggeving kan de neiging ontstaan om derden een ander beeld
(rooskleuriger) van de financiële positie van de onderneming voor te spiegelen dan
overeenkomt met de werkelijkheid.
Financial- en management accounting vertonen in grote mate overeenkomsten: beide
hebben ze betrekking tot het geven van (vooral financiële) informatie. Voor het verkrijgen van
informatie steunen ze op de boekhouding van de organisatie, deze verschaft het
1
,cijfermateriaal voor de balans en de resultatenrekening en voor allerlei andere calculaties die
nodig zijn. De wettelijke regels voor externe verslaggeving bepalen welke informatie verstrekt
moet worden en schrijven soms dwingende waarderingsgrondslagen voor de balans en
resultatenrekening voor. Er is een nauwe samenhang tussen financieel accounting en
ondernemingsrecht, in het bijzonder het jaarrekeningrecht.
Ook de belastingdienst heeft behoefte aan externe informatie. Deze dient immers over
financiële gegevens te beschikken om aanslagen inkomstenbelasting en
vennootschapsbelasting te kunnen opleggen. Hiertoe wordt een fiscale jaarrekening
opgesteld. Deze behoort in wezen tot de externe informatieverstrekking, maar moet worden
onderscheiden van de externe jaarrekening, omdat hier afzonderlijke regels gelden, namelijk
de bepalingen die in de wet op de inkomstenbelasting en de wet op de
vennootschapsbelasting zijn vastgelegd.
In Nederland is het gebruikelijk om ten behoeve van de fiscus een aparte jaarrekening op te
stellen, aangezien de in de belastingwet opgenomen regels kunnen verschillen van de regels
die gelden voor de externe jaarrekening. De fiscale winst zal door het bedrijf zo laag mogelijk
vastgesteld worden, terwijl men in de externe jaarrekening over het algemeen het liefst een
zo rooskleurig mogelijk beeld laat zien.
De jaarrekening (vooral de balans) geeft de financiële structuur van de onderneming weer.
Tevens kunnen uit de jaarrekening verschillende kengetallen berekend worden die een
indicatie geven van de rentabiliteit, de liquiditeit en de solvabiliteit van de onderneming.
Er zijn drie soorten jaarrekening: de interne, externe en fiscale.
1.2: De externe jaarrekening
De jaarrekening is het geheel van de balans en winst- en verliesrekening en de op beide
betrekking hebbende toelichting. De resultatenrekening: winst- en verliesrekening is de
wettelijke term.
Een balans is een momentopname van de waarde van de activa en passiva van de
onderneming. Omdat het een momentopname betreft bevat de balans voorraden.
De activa geven investeringen ten behoeve van het productie en verkoop proces weer. Het
zijn de economic resources van de onderneming. Om als activum te kwalificeren dient een
bedrijfsmiddel in de beschikkingsmacht van de onderneming te zijn en zal het naar
verwachting economische voordelen opleveren. Activa kunnen worden onderscheden in
vaste en vlottende activa. Dat is vooral belangrijk met het oog op de liquiditeit. Vermogen
geïnvesteerd in vaste activa komt in de regel pas op lange termijn weer in geldvorm vrij,
bijvoorbeeld gebouwen en machines. Vermogen geïnvesteerd in vlottende activa komt in
principe in korte termijn in geldvorm vrij, bijvoorbeeld voorraden, debiteuren en liquide
middelen.
De passiva geeft het vermogen weer dat verkregen is ter de financiering van de activa. Het
kan worden onderverdeeld in eigen- en vreemd vermogen.
Eigen vermogen: is verschaft door de eigenaren en staat voor onbepaalde tijd ter
beschikking van de onderneming. De eigenaren kunnen wel besluiten om hun eigen
vermogen terug te laten betalen. Het is risicodragend of ondernemend vermogen: de
vergoeding voor het ter beschikking stellen van eigen vermogen is afhankelijk van het
presteren van de onderneming. In geval van liquidatie komen de eigen
vermogensverschaffers het laatst voor terugbetaling in aanmerking. Het eigen vermogen kan
worden gevormd door het ter beschikking stellen van nieuw eigen vermogen door eigenaren,
maar ook door dat eigenaren akkoord gaan met het inhouden van winsten.
Vreemd vermogen: is ter beschikking gesteld door schuldeisers. Het is tijdelijk vermogen
omdat van tevoren afspraken over terugbetaling zijn gemaakt. Het is risicomijdend of niet-
ondernemend vermogen: de vergoeding is in principe onafhankelijk van het bestuur van de
2
,onderneming en vermogensverschaffers komen bij liquidatie als eerste voor terugbetaling in
aanmerking.
Risicomijdend betekent niet risicoloos. In geval van faillissement kunnen ook de schuldeisers
met lege handen komen te staan. Bij vreemd vermogen gaat het in de eerste plaats om
schulden. Schulden worden ingedeeld in langlopende en kortlopende schulden, de looptijd is
dan langer of korter dan een jaar. Langlopende schulden: hypothecaire leningen en
obligatieleningen. Kortlopende schulden: crediteuren en nog te betalen belastingen.
De voorzieningen: verplichtingen waarvan de omvang en/of het tijdstip van nakoming nog
niet exact te bepalen zijn, maar wel redelijkerwijs te schatten. Voorzieningen worden
gerekend tot het vreemd vermogen.
Een andere indeling van de balansposten is die in materiële en monetaire posten. Bij
immateriële activa zoals duurzame productiemiddelen en voorraden gaat het om
hoeveelheden die (door vermenigvuldiging met een prijs grondslag) moeten worden vertaald
in geld. Bij monetaire posten als vorderingen en liquide middelen (monetaire activa) en
schuldenvoorzieningen (monetaire passiva) hoeft deze vertaalslag niet gemaakt worden,
omdat die al in een geldbedrag luiden.
Resultatenrekening
Is een overzicht van de opbrengsten en kosten gedurende een bepaalde periode en geeft
het over de betreffende periode behaalde resultaat weer. Het bevat ook periode-of
stroomgrootheden. Opbrengsten en kosten hoeft niet samen te vallen met ontvangsten en
uitgaven. Opbrengsten zijn een reflectie van de economische prestaties die een
onderneming in de betreffende periode heeft op levert. Kosten geven de waarde van de
gebruikte productiemiddelen in de betreffende periode weer.
De balans en resultatenrekening kunnen niet onafhankelijk van elkaar worden opgesteld. Als
de balans is vastgesteld, ligt daarmee in principe ook de resultaten rekening vast, en
omgekeerd. De winst over een bepaalde periode kan op twee manieren worden berekend:
1. Vanuit de resultatenrekening, als het verschil tussen opbrengsten en de kosten
2. Vanuit de balans, als het verschil tussen het eigen vermogen aan het einde en het
eigen vermogen aan het begin van de perioden (vermogensvergelijking)
De bij 2 berekende vermogenstoename moet worden gecorrigeerd voor mutaties in de
kapitaalsfeer, dit zijn de kapitaalstortingen en -onttrekkingen. Een kapitaalstorting is een
toename van het eigen vermogen die niet als winst valt aan te merken, bijvoorbeeld
opbrengsten uit aandelenemissie. Een kapitaalonttrekking is een afname van het eigen
vermogen dat geen verlies is, bijvoorbeeld het uitkeren van dividend. Kapitaalstortingen en-
onttrekkingen vinden hun oorzaak in vermogensverschuivingen tussen de onderneming en
haar eigenaren. Soms wordt het verband tussen de balans en resultatenrekening verbroken.
Bijvoorbeeld bij rechtstreekse vermogens mutaties, dat wil zeggen dat mutaties in eigen
vermogen niet via resultatenrekening lopen.
De kernfunctie van de jaarrekening ligt op het vlak van de vermogens- en winstbepaling.
Rentabiliteit
Als het resultaat wordt gerelateerd aan het vermogen waarmee dat resultaat is behaald,
verkrijgen we de rentabiliteit. Dat kan op verschillende manieren worden uitgewerkt:
1. De rentabiliteit van het totale vermogen
2. De rentabiliteit van het eigen vermogen
3. De rentabiliteit van het vreemde vermogen
1. De rentabiliteit van het totale vermogen
De RTV is te berekenen door de totale vermogensopbrengst (winst voor aftrek van intrest en
voor aftrek van belastingen) uit te drukken in een percentage van het gemiddeld totaal
3
, vermogen gedurende het boekjaar. De RTV dient ter beoordeling van de winstgevendheid
van het transformatieproces, de wijze van financiering van de activa speelt hierbij geen rol.
RTV = (bedrijfsresultaat/gemiddeld totaal vermogen) x 100%
2. De rentabiliteit van het eigen vermogen
De REV wordt berekend door de nettowinst uit te drukken in een percentage van het
gemiddeld eigen vermogen gedurende het boekjaar. Dit is de REV na aftrek van belasting.
De REV kan ook voor aftrekbelasting worden berekend, in de teller wordt dan de winst voor
aftrek belastingen opgenomen.
REV (na aftrek van belasting) = (nettowinst/gemiddeld eigen vermogen) x 100%
3. De rentabiliteit van het vreemde vermogen
De RVV kan worden berekend door de rentelasten uit te drukken in een percentage van het
genoemde vreemd vermogen gedurende het boekjaar.
RVV = (rentelasten/gemiddeld vreemd vermogen) x 100%
Rentabiliteit van het totale vermogen wordt verdeeld onder de eigen vermogensverschaffers
en vreemd vermogensverschaffers. De RVV ligt in principe vast (doordat de
intrestvergoeding van de tevoren is vastgesteld) en dat de REV afhankelijk is van het
presteren van de onderneming, dus van de RTV. Indien RTV hoger is dan die van de RVV,
komt dit verschil ook ten goede aan de eigen vermogensverschaffers en zal de REV voor
aftrek van belasting hoger zijn dan die van de RTV. Er sprake van een positieve financiële
hefboomwerking.
Solvabiliteit
De mate waarin de onderneming in staat is aan haar verplichtingen jegens de schuldeisers
te voldoen. Bij de beoordeling daarvan staat de bufferfunctie van het eigen vermogen
centraal. Hoe groter de relatieve omvang van het eigen vermogen, des te beter de
solvabiliteit is.
Als indicatie van de solvabiliteit wordt daarom vaak de verhouding tussen het eigen
vermogen en het totale vermogen gebruikt. Solvabiliteit = eigen vermogen/totale vermogen
De bufferfunctie zou ook vervuld kunnen worden door niet-eigen vermogen, zoals
achtergestelde leningen. Dat zijn leningen waarop pas afgelost wordt als aan de
verplichtingen ten opzichte van de overige schulden voldaan is. Garantievermogen:
verzamelterm voor al het vermogen deze bufferfunctie heeft.
Voor de solvabiliteit geldt dat eenduidige normen moeilijk te geven zijn. De aard van het
bedrijf speelt een belangrijke rol. Voor de kapitaalintensieve industrie bedrijven, (relatief
risicovol) wordt vaak als vuistregel een waarde van tenminste 1/3 genomen, terwijl men voor
arbeidsintensieve ondernemingen vaak een waarde van 1/4 toereikend acht. Bij een hoge
rentabiliteit zal een wat mindere soliditeit eerder acceptabel zijn. Om te profiteren van de
financiële hefboomwerking van de vermogens structuur kan ervoor gekozen worden om de
solvabiliteit bewust niet gunstig te laten zijn.
Liquiditeit
Geeft de mate aan waarin de onderneming in staat is aan haar lopende
betalingsverplichtingen te voldoen. Het kan het beste worden beoordeeld aan de hand van
een prognose van de verwachte ontvangsten en uitgaven voor de komende periode we
spreken dan van de dynamische liquiditeit. In het kader van de externe verslaggeving
wordt liquiditeitsbegroting niet verstrekt. In dat geval kan men uit de balans de statische
liquiditeit binnen af te leiden, door te kijken naar de verhouding tussen de vlottende activa
en de kortlopende verplichtingen. Dat kengetal is de current ratio.
4