FUNCTIELEER
HOOFDSTUK 1
INTRODUCTIE
Functieleer is de tak van de psychologie die zich bezig houdt met de studie van psychologische functies
zoals waarnemen, aandacht, leren, onthouden, lezen, spreken, redeneren en beslissen.
Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeert wordt en waarbij de gedragsevidentie
gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag ten grondslag liggen.
Helmholz (1821-1984): Mat snelheid van zenuwimpulsen in zenuwvezels (stimuleerde zenuw in poot van
kikker ving verderop op: 30 m/s of 100 km/u). - als je op de voet drukt reageer je langzamer dan wanneer
je op de neus drukt omdat de ene weg korter is dan de ander.
Donders (1868): meten fysiologische tijd van mentale processen.
Stimuli: Ka, ke, ki, ko, ku, drie condities:
a. ki zo snel mogelijk herhalen = 197 ms
A- reactie (Geen discriminatie, geen keuze).
b. Ka, ke, ki, ko, ku door elkaar alles herhalen = 285 ms
B- reactie (discriminatie, keuze)
c. ka, ke, ki, ko, ku door elkaar en alleen ki herhalen = 243 ms
C- reactie (discriminatie, geen keuze)
Subtractie methode
Discriminatie = C - A = 243-197 = 46 ms
Keuze = B - C = 285-243 = 42 ms
Dit onderzoek was het begin van de mentale chronometrie. Mentale chronometrie (19e eeuw) = techniek
waarbij men de psychologische processen in informatieverwerking probeert te achterhalen door te kijken
naar de tijd die mensen nodig hebben om allerhande taken uit te voeren.
DARWIN (1859)
On the origin of Species - Levende wezens zijn het resultaat van een aanpassingsproces aan
veranderende omstandigheden (genetische variatie, natuurlijke selectie, struggle for life, survival of the
uittest. Mens uit dier geëvolueerd. - Evolutietheorie - dit betekent dat menselijk gedrag op dezelfde manier
kan worden bestudeerd als dat van dieren.
WILHELM WUNDT (1879)
Opende het 1e laboratorium voor experimentele psychologie aan Leipzig en staat zo aan basis van
wetenschappelijke psychologie.
Onderzoekers begonnen de natuurwetenschappelijke methode toe te passen op de studie van
psychologische processen.
Structuralisme - Elk proces kan gereduceerd worden tot sensaties, beelden en gevoelens. Op basis van
introspectie de structuur van het bewustzijn proberen te ontdekken. (Voorbeeld: je ziet iets ronds, iets
roods en dat doet je denken aan een appel).
Introspectie - kijken naar eigen bewustzijn vanuit binnenuit
ALFRED BINET EN THEODORE SIMON (1907)
eerste bruikbare intelligentietest (Vader van TP). Eerste IQ test gemaakt onder de veronderstelling om
mensen te helpen en kijken waar ze moeite mee hadden.
WILLIAM JAMES (1842-1910)
Functionalisme - psychologie diende om onderwijs te optimaliseren, gevaarlijke afwijkingen opsporen en
behandelen. Bevorderen van industriële productie.
Pagina 1 van 53
,JOHN WATSON (1878-1958)
Behavioristen in poging om psychologie wetenschappelijker te maken stelde behavioristen voor om enkel
observeerbaargedrag te bestuderen. Gedrag is gevolg van eenvoudige stimulus respons koppelingen. VB:
Skinner.
SKINNER
Leerprocessen bij dieren (conditionering)
SIGMUND FREUD (1856-1939)
Psychoanalyse - bewustzijn en gedrag zijn slechts oppervlakkige fenomenen.
Onbewuste krachten - zijn de oorsprong van persoonlijkheidsverschillen en mentaal stoornissen.
ONTSTAAN VAN DE PSYCHOLOGIE
Gestalt psychology - Max wertheimer (1880-1943), Wolfgang Kohler (1887-1897), Kurt Koffka (1886-
1941)
Kerngedachte: het geheel is meer dan de som der delen.
Gestalt psychologen gebruikten het fenomeen van de apparente beweging als het bewijs van hun
stelling: twee lampjes die op de juiste timing/afstand oplichten lijken te bewegen als 1 lampje dat beweegt
als hoog-laag of links-rechts. De manier waarop je dit waarneemt kun je beïnvloeden met de wil.
Perceptie is een constructie, en geen passieve reflectie van de sensatie.
Ook in het auditieve domein is sprake van constructie. Je kunt hoog-laag-hoog tonnen waarnemen als
‘gallop’ of als een hoge/lage stroom (als hij sneller gaat)
ONDERZOEKSMETHODEN
Verschillende onderzoekstechnieken:
1. Beschrijvend onderzoek (discriptief onderzoek) - correctie informatie verzamelen over een onderwerp.
2. Correlatie onderzoek - beschrijven van verbanden tussen gegevens van een onderzoek.
3. Experimenteel onderzoek - onderzoekers manipuleren een of meerdere variabelen en kijken of dit
effect heeft op een andere variabele (al het andere blijft gelijk). (oorzaak en gevolg)
Beschrijvend onderzoek (discriptief onderzoek)
1. Naturalistische observatie (gedrag systematisch observeren in natuurlijke context)
Voordeel: van grote waarde voor evidence-based adviezen
Nadeel: reactieve gedragingen (anders gedragen door aanwezigheid onderzoeker)
4. vragenlijst (reeks vragen die de ondervraagde in eigen tempo beantwoordt, onderzoeker vaak niet
aanwezig)
Voordeel -
Nadeel: sociale wenselijkheid, perceptie van de proefpersoon
1. interview
- Gestructureerd interview - vaste lijst vragen in bepaalde volgorde (beter te vergelijken)
- Ongestructureeerd interview - vragen liggen vooraf niet vast.
Nadeel: sociaal wenselijkheid en afhankelijk van perceptie van de proefpersoon en
proefleider.
2. opiniepeiling (inventaris maken van opinies over ee onderwerp, vragen over het algemeen kort en
brede steekproef van de bevolkingsgroep.
Nadeel: sommige bevolkingsgroepen makkelijker te bereiken dan andere of weken eerder
mee en mogelijk niet eerlijk/oprecht over antwoorden.
3. gestandaardiseerde psychologische test (test die speciaal is ontworpen om bepaalde menselijke
vaardigheden en eigenschappen te meten, intelligentietest, persoonlijkheidsvragenlijst, mentale
stoornissen, levenskwaliteit etc).
4. archiefdata (onderzoeker verzamelt date niet zelf maar data zijn al in een ander bestand aanwezig)
5. gevalsstudie (intensief, gedetailleerd onderzoek over een persoon of gebeurtenis, in de hoop principes
te vinden die gelden voor het fenomeen in het algemeen)
Pagina 2 van 53
,6. kwalitatief onderzoek (geen getalsmatige/tabellen samenvatting. Bijv. gesprek met client volledig
uitschrijven en later onderverdelen in thema’s. Zo volledig beeld krijgen van de onderwerpen en
onderlinge reacties.
CORRELATIE ONDERZOEK
Beschrijven van verbanden tussen gegevens van een onderzoek.
Variabele - elk kenmerk dat kan veranderen en gemeten kan worden.
Correlatie - mate waarin twee variabelen met elkaar samenhangen. In hoeverre gaan wijzingen in ene
variabele gepaard met wijzingen in andere variabele (bijv lengte en gewicht)
Positieve correlatie - +0.60
Negatieve correlatie - -0,95
Geen correlatie- 0.00
Hoe meer het getal afwijkt van de 0, hoe sterker het verband.
Voordeel: -
Nadeel: oorzaak en gevolg is moeilijk tot niet te onderscheiden.
VB: Ijs in de zomer vs verdrinken in de zee verband - TP. Dit komt door de temperatuur (derde variabel)
EXPERIMENTEEL ONDERZOEK
onderzoekers manipuleren een of meerdere variabelen en kijken of dit effect heeft op andere variabele (al
het andere blijft gelijk)
VB: Anderson & Murphy (2003) - effect spelen gewelddadige videogames op straffen tegenspeelster.
Nadeel: Experimenten zijn niet altijd mogelijk
HYPOTHESE
voorspelling op basis van een theorie die in een proef getoetst wordt
Onafhankelijke variabele: de variabele die tijdens het experiment wordt gemanipuleerd: wel/niet
gewelddadige film
Afhankelijke variabele: de variabele die tijdens het experiment wordt gemeten: agressief gedrag
Operationaliseren van variabelen: omzetten van variabelen in concrete en meetbare handelingen.
Voordeel: -
Nadeel: Experimenten zijn niet altijd mogelijk (vb het effect van aantal kinderen op
huwelijks(on)tevredenheid: bij subjectieve overtuigingen ‘anderen helpen geeft zin aan mijn leven’.
VALIDITEIT
interne validiteit: is het onderzoek zelf goed opgezet?
externe validiteit: zijn de resultaten te generaliseren?
BIOLOGISCHE FACTOREN
Centrale zenuwstelsel (CZ): aandoeningen in het CZS heeft effect top psychologisch functioneren
(psychologische problemen kunnen behandeld worden door geneesmiddelen die inwerken op CZS)
- invloed van lichaam op geest: lichaam of staat van lichaam kan van invloed zijn op het
denken/gedragingen van mensen (honger, pijn, zonlicht, lichaamsbeweging)
- Erfelijkheid: eigenschappen kunnen erfelijk zijn, tweelingenonderzoek, adoptiestudies,
stamboomonderzoeken (IQ, persoonlijkheid, ADHD)
- Evolutie: bepaalde gedragingen kunnen worden begrepen vanuit menselijke evolutiegeschiedenis
(bijv partnerkeuze)
Biopsychosociale model: biologische, psychologische en sociale factoren spelen een rol bij elke
menselijke activiteit. Sommige genen worden slechts actief binnen een bepaald sociaal milieu.
MOA: gen wat je goed of slecht kunt hebben. Zit op het Y chromosoom (alleen mannen hebben het).
Mannen die dit slechte gen hebben en vroeger zijn mishandelt zullen eerder criminele acties ondernemen.
COGNITIEVE FACTOREN
cognitieve psychologie - menselijk gedrag begrijpen en voorspellen met informatie verwerkende
cognitieve processen die zich in de hersenen afspelen
behavioristen (Watson) ontkenden het bestaan van cognities.
Pagina 3 van 53
, - Tolman (1932): ratten leren meer dan simpele S-R relaties en gebruiken inzicht (mentale kaart) bij
een doolhof. Bewijs voor het bestaan van cognities. Ratten experiment die weten hoe ze moeten
lopen in het doolhof (HC). Dit komt omdat de ratten een soort mentale kaart hadden over hoe ze
moeten lopen.
SOCIALE FACTOREN
Mens is sociaal wezen dat deel uitmaakt van allerhande sociale netwerken (Werd binnen de filosofie en de
eerste jaren van psychologie vergeten). Culturele verschillen ontstaan omdat mensen zich vooral binnen
een bepaalde sociale groep bevinden.
Geert Hofstede onderscheidde 5/6 dimensies waarop (bedrijfs)culturen met elkaar verschillen.
- Weird people - merendeel van psychologisch onderzoek is gebaseerd op blanke personen uit de
westerse wereld (Western, Educated, Industrialized, Rich and Democratic societies - (Henrich
2010). Vraag is hoe generaliseerbaar dit onderzoek is.
- Nature-nurture debate - veel onderzoek is gewijd aan de het relatieve belang van biologische
(nature: aangeboren) en sociaal-culturele factoren (nurture: omgevingsfactoren). voor het verklaren
van gedrag.
- Man-vrouw verschillen - overschatting van biologische factoren en onderschatting van sociaal
culturele invloeden. vb man beter kaartlezen door jagen (evolutie)
Pagina 4 van 53