Samenvatting Formeel Belastingrecht (Boom Basics)
Formele wetten regelen op welke wijze de belastingschuld die voortvloeit uit
de materiële heffingswetten wordt vastgesteld en al hetgeen daarmee
verband houdt.
De reden dat een materiële belastingschuld door middel van een aanslag of
een aangifte wordt vastgesteld, is dat de belastingschuld daarmee
invorderbaar wordt.
In het kader van de vaststelling van de belastingschuld, bepalingen over:
- De aangifte: wie, hoe en welke termijn? Art. 6 t/m 10 AWR.
- De aanslag: welke termijn, wanneer navordering- en
naheffingsaanslagen? Art. 11 t/m 20 AWR.
- Bestrijding: bezwaar, beroep, welke instanties? Art. 22j t/m 30e AWR.
- De rente: verband houden met verschuldigde belasting. Art. 30f t/m
30k AWR.
- Informatieplicht: door belastingplichtige zelf of door derden. Art. 41 t/
m 67 AWR.
- Boeten: wanneer belastingverplichtingen niet worden nageleefd. Art.
67a t/m 67q AWR.
- Strafrechtelijk: vervolgen! Art. 68 t/m 88c AWR. (LJN AZ9321)
De Awb geldt, tenzij er bepalingen uitdrukkelijk zijn uitgesloten. Een voorbeeld
vind je in art. 26, lid 1 AWR: niet tegen elk besluit van de Belastingdienst kan
bezwaar worden gemaakt, maar alleen tegen bepaalde in art. 26 AWR
genoemde besluiten.
De als inspecteur aangewezen functionaris mandateert zijn bevoegdheden
aan de ambtenaren van zijn Belastingdienst, art. 10:3 Awb. Dit houdt dus in
dat die ambtenaren in naam van de inspecteur beslissingen kunnen nemen
zoals het opleggen van een belastingaanslag.
De Uit reg Bd 2003 geeft aan onder welk onderdeel een belastingplichtige
valt. De indeling van de Belastingdienst in onderdelen brengt niet met zich
mee dat de bevoegdheid van een Belastingdienst regionaal beperkt is. Iedere
Belastingdienst is landelijk bevoegd.
In de heffingswetten (materiële wetten) wordt aangegeven wie inhoudings- of
belastingplichtige is. Staat meestal in art. 1 van de desbetreffende wet.
,Soorten heffingen
Belastingen worden geheven door middel van een aanslag of door middel
van een aangifte. In de heffingswetten staat aangegeven welke
heffingsmethode van toepassing is.
Bij aanslagbelastingen vindt de heffing plaats via de aanslag, oftewel dat de
materiële belastingschuld wordt vastgesteld (geformaliseerd) in de aanslag.
Er moet aangifte worden gedaan, waarin de belastingplichtige opgaaf doet
van het genoten inkomen of de winst. De aangifte is een hulpmiddel voor de
Belastingdienst voor het vaststellen van de belastingschuld. Pas nadat de
aanslag is vastgesteld kan de Belastingdienst de belastingplichtige
aanspreken tot betaling van die belasting.
Bij aangiftebelastingen vindt de heffing plaats doordat de belastingplichtige
een aangifte indient met gelijktijdige betaling aan de Belastingdienst van de
belasting die volgens die aangifte verschuldigd is. De belasting wordt hier
vastgesteld (geformaliseerd) door de aangifte.
Er zijn twee manieren:
- Voldoening: degene die aangifte doet en belasting betaalt, is tevens
de belastingplichtige.
- Afdracht: degene die aangifte doet en de belasting betaalt, is niet de
belastingplichtige.
De Belastingdienst kan iemand die naar haar mening vermoedelijk
belastingplichtig is, uitnodigen tot het doen van aangifte, art. 6 lid 1 AWR.
Volgens lid 2 van datzelfde artikel kan een belastingplichtige er ook zelf om
verzoeken. Zo’n verzoek is verplicht bij aanslagbelastingen indien er niet
binnen zes maanden na het ontstaan van de materiële belastingschuld een
aangiftebiljet is ontvangen, art. 2 lid 1 UR AWR. Bij aangiftebelastingen
moet een dergelijk verzoek ingediend worden vóór het tijdstip waarop de
verschuldigde belasting moet worden voldaan of afgedragen, art. 3 lid 1 UR
AWR.
Word je uitgenodigd tot het doen van aangifte? Dan dien je de daarin
verzochte gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen,
art. 8 lid 1 AWR. Doe je de aangifte niet, te laat, niet volledig of onjuist? Dan
kan dat leiden tot omkering van de bewijslast.
Bij aanslagbelastingen moet de aangifte zijn gedaan binnen een door de
Belastingdienst gestelde termijn van ten minste een maand, art. 9 lid 1 AWR.
Deze termijn geldt ook voor aangiftebelastingen, art. 10 lid 1 AWR.
Als de aangifte bij deze laatste soort niet tijdig is ingediend, zal er een
naheffingsaanslag met daarbij een verzuimboete worden opgelegd.
, Vaststellingen belastingschuld
Bij aanslagbelastingen wordt de materiële belastingschuld geformaliseerd
door de aanslag vast te stellen. Het gevolg van het opleggen van de aanslag
is dus dat de Belastingdienst tot invordering over kan gaan. Als de
belastingplichtige de hem uitgereikte aangifte niet indient, kan de
Belastingdienst overgaan tot het ambtshalve opleggen van een aanslag naar
een door haar in redelijkheid te schatten bedrag.
De aanslag (ook wel de primitieve aanslag genoemd), de
navorderingsaanslag en de conserverende aanslagen formaliseren de
materiële belastingschuld. Daarmee komt de belastingschuld in rechte vast te
staan, met als gevolg dat:
- een discussie over de hoogte van de schuld kan worden gevoerd
d.m.v. bezwaar of een procedure voor de rechter;
- de Belastingdienst de schuld kan invorderen.
Door het opmaken van een aanslagbiljet stelt de Belastingdienst een
aanslag vast. De dagtekening van het aanslagbiljet geldt als de datum waarop
de aanslag is vastgesteld, ook als de belastingplichtige de aanslag een aantal
dagen eerder dan die datum ontvangt.
Heeft een belastingplichtige geen inkomen? Dan kan de Belastingdienst ook
besluiten geen aanslag op te leggen, art. 12 AWR. Tegen dit besluit kun je in
bezwaar gaan.
De voorlopige aanslag formaliseert de materiële belastingschuld niet, maar
heeft als doel de invordering door de Belastingdienst van de mogelijk
verschuldigde belasting alvast mogelijk te maken. Een voorlopige aanslag kan
worden gevolgd door meer voorlopige aanslagen over hetzelfde jaar,
bijvoorbeeld als het belastbaar inkomen naar verwachting hoger is dan
aanvankelijk gedacht. Er zijn verschillende soorten voorlopige aanslagen:
- Degene die gedurende het tijdvak wordt opgelegd. Voor het bepalen
van het belastbaar inkomen dat voor deze voorlopige aanslag wordt
gebruikt, kijkt de Belastingdienst naar informatie van voorgaande jaren,
art. 23 lid 2 UR AWR.
- Degene die na het tijdvak wordt opgelegd. Dit kan bijvoorbeeld het
geval zijn als er in 2016 aangifte wordt ingediend over 2015.
De aanslag moet worden opgelegd aan de belastingplichtige, dus aan degene
die als zodanig wordt aangeduid in de betreffende heffingswet. Gebeurt dat
niet? Dan is de aanslag nietig, vermits daar dan wel een beroep op wordt
gedaan. Als er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de vraag voor wie
de aanslag is bedoeld, is er geen reden om de aanslag te vernietigen.
Op de aanslag moet de periode worden vermeld waarop hij ziet. Bij
aanslagbelastingen kan maar per tijdvak een aanslag worden opgelegd. Eén