Onderzoek opzetten en uitvoeren
Onderzoeksdata analyseren
Resultaten interpreteren (lezen van wetenschappelijke artikelen om resultaten van anderen te interpreteren)
Resultaten communiceren: presentaties, rapporten, wetenschappelijke artikelen
EMPIRISCHE CYCLUS
Theorie = een samenhangend stelsel van verklaringen en aannames
waarmee empirische regelmatigheden of verschijnselen (bijv. ziekte of
menselijk gedrag) verklaard en voorspeld kunnen worden.
Gebaseerd op niet-systematische waarnemingen
Theorieën moeten wetenschappelijk onderzocht worden: deductie =
hypothese opstellen die je kan toetsen en vervolgens wordt de rest van
de empirische cyclus doorgelopen
Wetenschappelijk onderzoek is het herhaaldelijk doorlopen van deze
cyclus
FOUTEN IN ONDERZOEK
Fout/vals positieven = onderzoeken met een positief resultaat (hypothese klopt), die niet kloppen (uitkomst klopt niet,
dus in werkelijkheid is de hypothese niet waar)
Fout/vals negatieven = onderzoeken met een negatief resultaat (hypothese klopt niet), die niet kloppen (uitkomst klopt
niet, dus in werkelijkheid is de hypothese wel waar)
o Positieve studies hebben een hogere kans om gepubliceerd te worden dan negatieve studies, maar een groot deel
van de positieve studies blijkt fout te zijn.
EPIDEMIOLOGIE
Epidemiologie = de leer van de verspreiding en voorkomen van ziekte onder het volk. Het is een wetenschappelijke discipline die
het voorkomen en de verspreiding van ziekten/andere gezondheidstoestanden in humane populaties bestudeert, de oorzaken
daarvan probeert te begrijpen en deze kennis toepast om de gezondheid te bevorderen.
Uitvoeren van kwantitatief gezondheidsonderzoek
Epidemiologisch onderzoek kan zich richten op:
1. Etiologie: kijkt naar oorsprong/oorzaken van ziekte
2. Diagnose: richt zich op kenmerken/classificatie en
screening van ziekte
3. Prognose: richt zich op het beloop en de gevolgen van de
ziekte
Doel is interventies ontwikkelen:
, 1. Preventie/profylaxis
2. Behandeling/therapie
EPIDEMIOLOGISCHE FUNCTIE
Relatie tussen ziekte en determinanten wordt vaak beschreven in de epidemiologische
functie: Z= f (Di):
Z = voorkomen van ziekte
F(Di) = functie van determinanten
o Voorbeeld: kanker = functie van (leeftijd + genetica + beroep +
etnische achtergrond + leefstijl + …)
De centrale variabelen dien je eerst meetbaar te maken =
operationalisatie d.w.z. van concept naar meetbare definitie: kanker ->
aanwezigheid van maligne cellen.
ZIEKTE
Ziekteproces = begin, beloop, eindtoestand (genezing of overlijden), het is een continuüm
Een heldere definitie van ziekte is essentieel voor onderzoek:
Population at risk = populatie die een bepaalde aandoening kunnen krijgen (bijv. bij prostraatkanker: mannen van 45+)
Om ziekte te meten kun je gebruik maken van registraties.
FREQUENTIEMATEN
Het voorkomen van ziekte wordt uitgedrukt m.b.v. frequentiematen. Er zijn twee typen frequentiematen die gebruikt worden:
1. Prevalentie: beschrijft het aantal ziektegevallen op een bepaald tijdstip of tijdens een specifieke periode in een
afgebakende populatie:
o Prevalentie = (N ziektegevallen/N populatie) x 100%
o Afhankelijk van tijdstip van de meting
o Prevalentie = incidentie x ziekteduur
Er zijn drie soorten:
a. Puntprevalentie = aantal ziektegevallen op één bepaald tijdstip
b. Periodeprevalentie = deel van de populatie dat in een bepaalde periode de ziekte had -> maakt gebruik van
mid-term population = (Nbegin + Neinde)/2, omdat populatie waarschijnlijk niet constant blijft gedurende
deze periode.
Soms vallen er mensen uit = loss to follow-up
c. Lifetimeprevalentie = deel van de populatie dat de ziekte ooit had gedurende hun leven
2. Incidentie: twee typen en welke je gebruikt hangt af van het type populatie:
o Gesloten populatie/cohort: er komen geen individuen bij en loss to follow-up is onwenselijk
o Open populatie/dynamisch: nieuwe leden komen en oude leden gaan en het verblijf in populatie is variabel. Er
vindt dus ook loss to follow-up plaats.
a. Cumulatieve incidentie: voor gesloten populatie:
CI = (aantal nieuwe ziektegevallen in periode P/totale populatie at risk) x 100%
Voor de populatie at risk moet je bestaande gevallen uitsluiten
, Interpretatie = absoluut risico op krijgen ziekte tijdens periode: 4/10 x 100% -> 40% risico op het
krijgen van de ziekte in 6 jaar tijd.
b. Incidentiedichtheid: bij open populatie, maar kan ook bij gesloten populatie
ID = (aantal nieuwe ziektegevallen in periode P/
(personen x tijd at risk (=persoonstijd))
ID heeft een tijdseenheid en is daarom geen
percentage
Volledige follow-up van alle leden van populatie is
niet vereist
Interpretatie = gemiddelde snelheid waarmee ziekte
zich ontwikkelt per tijdseenheid, dus aantal
ziektegevallen per tijdseenheid -> 0.07: per jaar
worden 7 op de 100 mensen ziek
Met frequentiematen kun je associaties tussen determinanten en ziekte berekenen. Je kan ook frequentiematen gebruiken om
sterfte te beschrijven:
1. Brutosterftecijfer = incidentie van overlijden in bepaalde periode
2. Specifiek sterftecijfer = oorzaak- of leeftijdsspecifieke incidentie van overlijden
3. Proportioneel sterftecijfer = deel van alle sterfgevallen t.g.v. bepaalde aandoening
4. Letaliteitspercentage (=case fatality rate) = % sterfte aan aandoening binnen bepaalde periode
TAAK 1: EMPIRISCHE CYCLUS
Hoe werkt de empirische cyclus stap voor stap?
Empirische cyclus = een model dat gebruikt kan worden bij verschillende soorten onderzoek. Deze wordt doorlopen bij
empirisch onderzoek waarbij er steeds een opeenvolging plaatsvindt van onderzoeken met vraagstellingen die voortkomen uit
eerdere onderzoeken. Onderzoekers kunnen daarbij de resultaten van vorige onderzoeken:
De empirische cyclus wordt toegepast om kennis op te doen uit ervaring d.m.v. het opstellen van hypotheses en deze te toetsen.
De resultaten van slechts één onderzoek kunnen een theorie/hypothese zelden breken of maken.
Meestal is veel onderzoek nodig voordat een theorie voldoende in
de empirie (=leer van de ervaring/kennis door ervaring/kennis
gebaseerd op waarnemingen) verankerd is.
In feite betekent ieder onderzoek een hernieuwde rondgang door de
empirische cyclus/spiraal.
De volgorde van de empirische cyclus is niet altijd gelijk; soms worden
stappen weggelaten of juist toegevoegd. Dit hangt af van het onderzoek,
maar de volgorde moet wel altijd logisch zijn:
1. Theorie: de onderzoeker gaat uit van een bepaalde theorie = een
uitspraak/een samenhangende reeks van uitspraken met een
algemeen geldend karakter. Het representeert de stand van kennis
over een bepaald onderwerp op een bepaald moment:
o Theorieën volgen elkaar continu op, ze worden bijgesteld
en geprobeerd samen te voegen.
o Theorieën zijn toetsbaar
, o Vaak gebaseerd op waarnemingen van concrete gebeurtenissen of op bijvoorbeeld resultaten van eerdere
onderzoeken door de onderzoeker zelf of door anderen.
Waarnemingen kunnen zowel systematisch (=gebaseerd op resultaten van uitgevoerd onderzoek) als
niet-systematisch (=door toeval) zijn.
2. Deductie = het proces van een abstracte theorie naar een of meer te toetsen hypothesen.
o Hypothese = toetsbare stelling die op grond van waarnemingen in de praktijk al dan niet verworpen kan
worden. Hypothesen worden gevormd aan de hand van gaten in de theorie en voorspellen wat voor soort
onderzoeksontwerp er gebruikt gaat worden.
o Niet ieder systematisch opgezet onderzoek is hypothesetoetsend. Er is ook onderzoek met een meer verkennend
karakter (=exploratief onderzoek)
o Om een hypothese te toetsen of om een nieuw probleemgebied te verkennen is empirisch onderzoek
noodzakelijk dat bestaat uit verschillende fasen:
3. Formuleren van de onderzoeksvraagstelling = een nauwkeurige formulering van de vraag waarop de onderzoeker
antwoord wil geven.
4. Maken van een onderzoeksopzet (=design):
a. Selectie van de onderzoekspopulatie: bijvoorbeeld specificeren van het steekproefkader, van de procedure voor
het trekken van de steekproef, van de te vergelijken subpopulatie, van de inclusie- en exclusiecriteria.
b. Selectie van de meetinstrumenten: herleiden van de begrippen in de onderzoeksvraagstelling tot meetbare
variabelen.
c. Selectie van meetmomenten: tijdstip van observaties bepalen
d. Selectie van statistische analysetechnieken.
5. Uitvoeren van het onderzoek: het verrichten van observaties en de gegevensverzameling
6. Analyseren van de onderzoeksresultaten:
a. Frequenties van de meetwaarden van de relevante variabelen
b. Relaties tussen variabelen
7. Interpretatie van de onderzoeksresultaten en conclusie
8. Inductie = het integreren van alle systematische en niet-systematische waarnemingen tot een theorie, dus het proces van
concrete waarnemingen naar een meer abstract, algemeen geldend beeld van de werkelijkheid.
o Inductief redeneren = een nieuwe theorie gaat niet alleen op voor de waargenomen gevallen, maar ook in alle
vergelijkbare gevallen.
Paradigma shift = vanuit een heel ander perspectief kijken naar een bepaalde theorie, aan een geheel nieuwe cirkel beginnen van
de empirische cyclus.
TAAK 2: HYPOTHESE EN VRAAGSTELLING
Wat is de essentie van de theorie, deductie, vraagstelling en hypothese in wetenschappelijk
onderzoek?
THEORIE
Theorie = een systematische abstracte uitleg van bepaalde aspecten van de werkelijkheid (Pilot & Beckf)/een uitspraak of een
samenhangende reeks van uitspraken met een algemeen geldend karakter (Bouter & Van Dongen).
Het representeert de stand van de kennis over een bepaald onderwerp op een bepaald moment. Het is als het ware de
waarheid die op dat moment geldt, maar deze is altijd voorlopig en kan na onderzoek bijgesteld, weerlegd of
tegensproken worden.
Een theorie is dus toetsbaar = falsifieerbaar
Een theorie is logisch = rationeel
DEDUCTIE EN HYPOTHESE
Deductie = het proces van abstracte theorie naar een of meerdere hypothesen die men kan toetsen
Hypothesen = toetsbare uitspraken over de onderzoeksgroep/populatie. Een hypothese wordt afgeleid uit de algemene
verwachtingen gebaseerd op waarnemingen in de praktijk. Een hypothese is dus een standpunt van de verwachtingen en/of
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper eamgx. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,00. Je zit daarna nergens aan vast.