Economie voor havo & vwo bovenbouw
MODULE VRAAG EN AANBOD
ANTWOORDEN
VWO
Antwoorden Module Vraag en aanbod – vwo
, VWO
ANTWOORDEN
Economie voor havo & vwo bovenbouw
HOOFDSTUK 1 DE VRAAG NAAR PRODUCTEN
Paragraaf 1.1 De individuele vraag
Opdrachten
1 a Bijvoorbeeld: de behoefte aan een bioscoopbezoek kan ook vervuld worden met een
andere film. Of: de behoefte aan ‘een avondje uit’ kan ook vervuld worden met een
concert.
b Bij een film worden de meeste kosten vooraf gemaakt. Als de film flopt, is de
producent veel geld kwijt. De televisieproducent kan de opnames stoppen als het
programma geen succes is. De kosten blijven dan min of meer beperkt tot de eerste
afleveringen.
2 a De consument heeft minder behoefte aan een tweede appel als hij er al een gekocht
heeft en heeft er dus ook minder geld voor over. Vervolgens heeft hij nog minder
behoefte aan de derde appel als hij er al twee gekocht heeft.
b Bij p = € 0,20 koopt hij ook de derde appel, dus drie in totaal.
c Berekening van het consumentensurplus bij p = € 0,20
Betalingsbereidheid Consumentensurplus
Eerste appel € 0,70 € 0,50
Tweede appel € 0,50 € 0,30
Derde appel € 0,30 € 0,10
Totaal consumentensurplus € 0,90
3 Bij 1 daalt de betalingsbereidheid bij appels, want een peer kan als vervanging dienen.
Bij 2 stijgt de betalingsbereidheid, want een consument kan zich hogere uitgaven
veroorloven. Bij 3 daalt de betalingsbereidheid, omdat de kwaliteit minder is. Bij 4
verandert de betalingsbereidheid voor appels niet. Wel verandert het aantal stuks dat de
consument wil kopen.
4 1 = de aanwezigheid van substitueerbare goederen (eventueel: het budget, want een
prijsdaling vergroot het budget); 2 = het beschikbaar budget; 3 = exogene factor
5 D
6 a, b
2
, VWO
ANTWOORDEN
Economie voor havo & vwo bovenbouw
c
qv = –10 ×15 + 200 = 50
oppervlakte driehoek (= consumentensurplus): 0,5 × (20 – 15) × 50 = 125
7 a De mate waarin de producenten een eerlijke prijs krijgen en de smaak van de koffie
b Bijvoorbeeld: de organisatie kan aan de hand van de betalingsbereidheid beter
inschatten bij welke prijs zij de beste verkoopresultaten behaalt.
Paragraaf 1.2 De collectieve vraag
Opdrachten
8 a Prijs Consument A Consument B Collectieve gevraagde
hoeveelheid
2 5 10 15
4 3 6 9
6 1 2 3
b Q = qa + qb = 7 – p + 14 – 2p = 21 – 3p
c Bijvoorbeeld: p = 4 en Q = 9: 9 = 21 – 3 × 4 = 21 – 12 = 9 (klopt)
d Bij p = 4 geldt Q = 9. De collectieve vraaglijn snijdt de y-as bij p = 9.
Dus: (7 – 4) × 9 × 0,5 = 13,5.
9 a 1 De kans om een bepaald boek te vinden is op internet groter dan in een fysieke
boekwinkel.
2 De lagere transactiekosten vergroten de marge tussen aankoopkosten en
betalingsbereidheid, waardoor het individuele consumentensurplus stijgt.
b Bijvoorbeeld: in een boekhandel kun je een stukje tekst lezen en beoordelen of de
inhoud je aanstaat. De fysieke conditie van het boek kun je daar beter beoordelen. De
markt in ruime zin bezien: een bezoek aan een boekhandel is gezelliger dan een
aankoop op internet, dit draagt ook bij aan het consumentensurplus.
10 b = 1.000 + 2.000 = 3.000. Dus: Qv = –200p + 3.000.
11 –a = –1.,8 = –1.250
8.000 = –1.250 × 2,50 + b
b = 8.000 + 3.125 = 11.125
Dus: Qv = –1.250p + 11.125.
Paragraaf 1.3 Prijselasticiteit
Opdrachten
12 B
13 D
14 a 0
b Bijvoorbeeld: zout, medicijnen.
15 a Er is sprake van een inelastische prijselasticiteit van de vraag. Op de onderste helft
van de vraaglijn is de hoeveelheid relatief hoog, waardoor de procentuele verandering
van de hoeveelheid ten opzichte van de prijs juist relatief laag is.
b Als de prijs verhoogd wordt, zal de gevraagde hoeveelheid procentueel minder dalen
dan de prijs stijgt. De omzet zal dus stijgen.
c Als de prijs verlaagd wordt, zal de gevraagde hoeveelheid procentueel minder stijgen
dan de prijs daalt. De omzet zal dus dalen.
16 B = volkomen elastisch, want de prijs kan niet veranderen, de gevraagde hoeveelheid
kan tot in het oneindige veranderen. C = volkomen inelastisch (de gevraagde
hoeveelheid kan niet veranderen, de procentuele verandering van de gevraagde
hoeveelheid is dus altijd nul.
3