C19112 Inleiding Kunstgeschiedenis 2:
Hoofdstuk 2 Rubricering
Paragraaf 1, Chronologie en stijl:
Vrijwel ieder kunsthistorisch overzichtswerk is geordend naar de ontstaansvolgorde van de kunstwerken.
Die ordening leert ons iets over de stijl waarin de werken zijn gemaakt, verschaft aanknopingspunten om ze
te bestuderen en criteria voor hun beoordeling.
Kunstenaars in de vijftiende eeuw streefden niet naar een archeologisch verantwoorde weergave van de
tempel in Jeruzalem. Zij gaven gebouwen weer alsof het moderne, eigentijdse bouwwerken waren. Zo wilden
zij de actualiteit van het verleden duidelijk maken. Bovendien probeerde Ghirlandaio, in de lijn van
Masaccio, gebouwen weer te geven volgens de regels van de centraalperspectief, die nog niet zo lang
geleden waren ontdekt. Blijkbaar werkte Rafaël in hoofdlijnen met dezelfde uitgangspunten als Ghirlandaio
en Masaccio, maar was hij in een aantal opzichten – zoals het weergeven van de architectuur in perspectief
en de plaatsing van mensen daarin – verder gevorderd. Studie van de opbouw van de compositie, de
weergave van mensen, van hun emoties en hun onderlinge contacten, leidt tot vergelijkbare resultaten als de
beschreven studie van de architectuur. Zo past de schildering van Ghirlandaio in een ontwikkeling die
blijkbaar bij Masaccio begonnen was en ten tijde van Rafaël nog altijd voortging. Deze ontwikkeling in de
kunst – zowel de beeldende kunst als de architectuur – was sterk gericht op het voorbeeld van de kunst van
de Grieken en Romeinen. Vandaar dat men al omstreeks 1550 de kunst van de 15 e en de 16e eeuw aanduidde
met de naam renaissance: wedergeboorte (van de klassieke kunst). Binnen de ontwikkeling van de
renaissancekunst neemt Masaccio’s werk een plaats aan het begin in. Rafaëls werk geldt voor velen als het
hoogtepunt. Om deze reden is aan de tijd waarin Masaccio actief was de naam vroegrenaissance gegeven en
aan de periode van Rafaël de naam hoogrenaissance. Per land of gebied verliep de ontwikkeling van de kunst
ook van plaats tot plaats verschillend, en vervolgens verliep die ontwikkeling ook weer per kunstenaar
anders. Kennis van de chronologische ontwikkeling van de kunst moet dus gekoppeld worden aan
kennis van de verschillende stijlen per gebied en vervolgens per kunstenaar. Voor kunstwerken uit de
20ste eeuw zijn de traditionele manieren van rubriceren veelal niet of nauwelijks van toepassing. Dat komt
onder meer doordat de ‘moderne’ kunst zich langs heel andere lijnen heeft ontwikkeld dan de kunst uit de
voorgaande eeuwen. Originaliteit en vernieuwing zijn belangrijke aspecten geworden, aansluiting bij het
voorafgaande is minder van belang.
Paragraaf 2, Iconografie:
Niet alleen rubricering naar tijd en stijl leidt tot beter begrip van de voorstelling, rubricering naar
onderwerp ofwel iconografie leidt evenzeer daartoe. Bij rubricering naar iconografie valt de nadruk dus
niet op de stijl en de vormgeving, maar op het onderwerp en de inhoud van een kunstwerk.
In de Legenda aurea ofwel Gulden legende van Jacobus de Voragine uit circa 1264 wordt een verband gelegd
met de Bijbelse personen Sara, Rachel, de vrouw van Manoah, en Hanna. Deze vrouwen leken allemaal
onvruchtbaar en werden daarom veracht. Tegen de verwachting in kregen zij toch een kind, dat vervolgens
een bijzondere rol in de geschiedenis van Gods volk speelde: Izaäk, Jozef, Simson en Samuël.
Een belangrijk aspect van de iconografische rubricering is dat deze ook de eigen bijdrage/invalshoek
van de kunstenaar aan het licht kan brengen. Twee schilderijen met het zelfde onderwerp kunnen
verschillend vervaardigd worden als gevolg van bijv. de verschillende tijd en stijl waarin ze gemaakt zijn.
Ook draagt de eigen persoonlijkheid en de daardoor gekozen accenten in schilderijen daar aan bij.
Gaddi accentueert Joachim als de man wiens tempeloffer geweigerd wordt, terwijl hij door God uitverkoren
is als directe voorvader van Christus. Rechts op de achtergrond vindt de gebeurtenis plaats die het contrast
tussen de verachting van Joachim door de mensen en zijn uitverkiezing door God haarscherp duidelijk
maakt: een engel daalt neer uit de hemel en voorspelt op Gods gezag dat Joachim de vader zal worden van
Maria, de vrouw die Christus zal baren. Ghirlandaio heeft de gebeurtenis minder het karakter gegeven van
een illustratie van goddelijke uitverkiezing. Hij combineert de weigering van de offergave niet met de
boodschap van de engel, waardoor het scherpe contrast van verachting en uitverkiezing verdwijnt. Aldus
presenteert Ghirlandaio de gebeurtenis als een alledaags, onopvallend voorval. Daardoor lijkt het alsof hij tot
uitdrukking wil brengen dat gebeurtenissen van (goddelijk) belang onopgemerkt kunnen plaatsvinden, ook
in het heden.
I
,Na deze observaties kan de betekenis preciezer worden verkregen door bestuderen van de tekst die
als uitgangspunt voor het werk heeft gediend. Daarna zijn nog andere stappen mogelijk: Nader
onderzoek naar opdrachtgever en diens interesse en belangen, de specifieke historische
omstandigheden waarbinnen de voorstelling is ontstaan, enz.
Net als in het geval van rubriceren naar tijd van ontstaan kan rubriceren naar iconografie voor kunstwerken
uit de 20ste eeuw minder relevant zijn dan voor ouder werk. Allereerst zijn de onderwerpen uit de moderne
kunst anders en minder gebonden aan regels en tradities. Bovendien verschilt de samenhang met teksten
van geval tot geval. Beeldende kunst uit voorgaande eeuwen is meer figuratief en heeft als uitgangspunt
meestal een tekst, die meer of minder nauwkeurig in beeld is gebracht. Bij moderne kunst zoals die van
Jackson Pollock spreken vormen voor zich.
Paragraaf 3, Genres:
Ruimere kaders of genres zijn niet altijd door kunsthistorici achteraf bedacht. Een aantal is al eeuwenlang
bekend en ‘in gebruik’. Historieschilderkunst, genreschilderkust, het portret, de architectuur- en
landschapschilderkunst en het stilleven.
Historieschilderkunst
In De pictura (Over de schilderkunst) van Leon Battista Alberta uit 1435 staat te lezen dat ‘de historia het
voornaamste werk van een schilder is’. De term historia of historie wil hier zeggen: een voorstelling met een
verhalend onderwerp dat is ontleend aan de Bijbel, de (religieuze en profane) geschiedenis of de mythologie.
De regels van welvoeglijkheid moeten in acht worden genomen. Onbeperkte overdaad en onmatigheid zijn
uit den boze, evenals herhalingen. Beschouwers moeten emotioneel in het uitgebeelde onderwerp worden
betrokken. De compositie van de voorstelling moet een uitgewogen geheel zijn, dat in ‘deelstudies’ grondig is
voorbereid. ‘Behagen, ontroeren en onderrichten’ zijn afkomstig uit de kunst van de welsprekendheid of
retorica van de Romeinen. Horatius’ brief bevat een zinsnede die werd gebruikt als rechtvaardiging om
regels uit het domein van de literatuur toe te passen op de schilderkunst: ‘Ut pictura poesis’ (een gedicht
is als een schilderij). Vanwege de vereiste veelzijdigheid van de schilder, vanwege de moreel verheffende
inhoud en vanwege de overeenkomsten en raakpunten met de (klassieke) literatuur gold
historieschilderkunst als het hoogste te waarderen genre. Schilders wier werk gold als mooiste en meest
verheven voorbeeld van historieschilderkunst, waren Rafaël, Annibale Carracci en vooral Nicolas Poussin. De
‘ut pictura poesis’-gedachte verbindt schilderkunst nauw met literatuur: zowel in functie en doel – behagen,
ontroeren en onderrichten – als ook in thematiek en middelen. Schilderen worden geacht teksten in beeld te
brengen op een wijze en met middelen die eigenlijk tot het domein van de literatuur behoren.
Genreschilderkunst
Vooral onder invloed van de thema’s die in de (klassieke) literatuur voorkomen, verlangden latere
kunstkenners wèl uitdrukkelijk dat historieschilderingen verheven, stichtende onderwerpen zouden
hebben. André Fébien schreef hierover in 1668: ‘Men moet grote daden weergeven, zoals geschiedschrijvers
doen, of mooie onderwerpen zoals dichters’ Scènes uit het dagelijks leven behoren daar niet toe. Die zouden
te gewoon zijn en daardoor niet moreel verheffend.
Veel Nederlands schilderijen uit de 17de en Franse uit de 18de eeuw tonen taferelen uit het leven van alledag.
In die tijd zelf werden zulke schilderijen aangeduid met algemene termen als ‘een kortegaardje’ of ‘een
bordeeltje’. In de loop van de 18de eeuw ging men ze aanduiden met de naam genreschilderijen. In een
genreschilderij zijn veel bijzonderheden op te merken. Dit zijn symbolen die vaak voorkomen in stilleven
schilderijen, bijvoorbeeld als een waarschuwing tegen de vergankelijkheid van het aardse en al zijn
genoegens. Teksten en gezegden kunnen bijdragen, en soms zelfs de sleutel zijn, tot een goed begrijp
van de voorstelling. Dan gaat het echter om een ander soort teksten dan bij historieschilderingen, zoals een
tekst uit een embleemboek. De titel waarom Jan Steens schilderij bekend staat, Het morgentoilet, lijkt
nauwelijks verband te houden met wat er is voorgesteld. Dat komt doordat deze titel aan het schilderij is
gegeven in de 19de eeuw, toen men onder invloed van kunststromingen als het realisme en het
impressionisme de Nederlandse genreschilderijen uit de 17de eeuw bekeek alsof zij eigentijdse kunstwerken
waren, dat wil zeggen: puur als weergave van de werkelijkheid. Hierbij werden diepere boodschappen niet
waargenomen.
II
,In de loop van de huidige eeuw heeft men meer oog gekregen voor allerlei elementen die er op wijzen dat
genreschilderijen vaak meer zijn dan alleen een ‘realistische’ weergave van het dagelijks leven.
Portretschilderkunst
Portretten vormden op zichzelf een genre dat in de verschillende landen van West-Europa in theorie geen
hoog aanzien genoot. Zij golden als ‘slechts’ een kopie van de werkelijkheid. Schilders brachten vaak
attributen of kledingstukken aan, die de status van de geportretteerden herkenbaar maakten. Zo werden
vorsten en legeraanvoerders dikwijls te paard afgebeeld. Dat was een verwijzing naar het beroemde
ruiterstandbeeld van de Romeinse keizer Marcus Aurelius. Hiermee werd tot uitdrukking gebracht dat de
geportretteerden zichzelf zagen als voortzetters van de traditie van verheven vorsten en leiders zoals
Marcus Aurelius. Van dergelijke portretten vallen talloze voorbeelden te geven – zelfs zo veel, dat men
doorgaans spreekt van ruiterportretten als een aparte rubriek binnen het portretgenre. Er bestaan
portretten ten voeten uit; daarin zijn niet alleen het gelaat en de schouders van de geportretteerde
weergegeven, maar de persoon van top tot teen. Dat geeft doorgaans aan dat de geportretteerde een zeer
hoge status heeft. In een groepsportret zijn verscheidene mensen in één voorstelling geportretteerd. Wie de
portretten van een ‘stam-‘ of ‘opvolgingsreeks’ aandachtig bekijkt, zal opmerken dat bepaalde gezichtstypes
herhaaldelijk voorkomen. De overeenkomst valt wel te verklaren vanuit het feit dat de (onbekende) schilder
zich niet kon baseren op eventuele portretten die naar het leven waren gemaakt, omdat de portretkunst
pas omstreeks 1350 tot ontwikkeling was gekomen. Daarom schilderde hij ‘portretten’ naar eigen
inzicht. Daarbij varieerde hij op bepaalde types, waarschijnlijk om de continuïteit in de reeks van
opeenvolgende graven over de eeuwen heen tot uitdrukking te brengen, of misschien ook wel uit gebrek aan
fantasie. In de schilderkunst van de 19de eeuw ging het geleidelijk aan niet meer zozeer om status, als wel om
het innerlijk, wellicht onder invloed van de opkomst van de psychologie. In veel historische werken zijn
portretten opgenomen, dit om aandacht van de beschouwers te trekken en de historische gebeurtenis
actueel te maken. Maar ook werd er op die manier een verband gelegd tussen hen de heilsgeschiedenis: hun
portretten vormen een getuigenis van hun vroomheid.
Architectuur- en landschapschilderkunst
In de loop van de 14de eeuw gingen schilders in toenemende mate aandacht besteden aan de omgeving
waarin een gebeurtenis zich afspeelt. Dit was een min of meer logisch gevolg van vernieuwingen die door
Giotto en tijdgenoten waren geïntroduceerd. Zij beeldden gebeurtenissen uit op een manier die nauw
aansloot bij de ‘werkelijkheid’. Hierop volgend lijkt het geen grote stap naar de uitbeelding van
landschappen, gebouwen of stadsgezichten als zelfstandige onderwerpen. Schilders konden inmiddels wel
landschappen en stadsgezichten maken, maar er was aanvankelijk geen vraag naar Die begon in de loop van
de 15de eeuw te ontstaan door toenemende kennis van de Griekse en Romeinse schilderkunst. In de 1 ste eeuw
v.Chr. kwamen landschappen en zeegezichten namelijk al wel voor als zelfstandige onderwerpen in de villa’s
van welgestelde Romeinen. Vitruvius beschreef omstreeks 30 v.Chr. hoe in veel gebouwen loggia’s waren
beschilderd met diverse soorten landschappen en topografische voorstellingen. Waarschijnlijk speelde
plaatselijke of nationale trots een rol in de vraag naar landschapsschilderijen. De schilderingen die tot nu toe
zijn besproken, tonen allemaal landschappen waarin mensen duidelijk hun sporen hebben nagelaten.
Stadsgezichten of architectuurschilderingen zouden betere benamingen zijn. Zulke sporen van menselijke
aanwezigheid duiden op stedelijke of nationale trots. Een belangrijk soort landschapschilderkunst uit de 16 de
en 17de eeuw bestond uit wandschilderingen met voorstellingen van vergezichten met bekende steden,
gebouwen of ruïnes. De nationale trots die men blijkbaar voelde bij het weergeven van de natuur onder
menselijke beheersing, komt dikwijls tot uiting door de aanwezigheid van de rood-wit-blauwe vlag.
Datzelfde geldt voor een ander deel van de natuur dat de Nederlanders onder controle meenden te hebben:
de zee. Het landschap is een schepping van God. Aanschouwing van het landschap kan zo aanzetten tot
bewondering voor de Schepper en tot bespiegelingen van religieuze aard. Dat is een gegeven dat ook vaak
voorkomt in de Nederlandse literatuur uit de 17de eeuw. De natuur wordt daarin het ‘tweede boek van God’
genoemd. Sporen van menselijke aanwezigheid hoeven niet altijd op beheersing van de natuur te duiden. Zij
kunnen ook duidelijk maken dat de mensen hun macht erover hebben verloren. Dat is bijvoorbeeld te zien in
de voorstellingen van landschappen met ruïnes of niet meer bestaande gebouwen. Schilderijen als die van
Lorrain en Van Ruisdael bevatten de aanzet tot een soort landschapschilderingen die vanaf 1800 veelvuldig
III
, voorkwamen. Zij spelen niet in op gevoelens van plaatselijke of nationale trots of het vermogen van de mens
om de natuur naar zijn hand te zetten, maar tonen de natuur in haar vermeende oorspronkelijke staat en
overweldigende macht.
Landschapschilderingen blijken dus evenmin als portretten in de eerste plaats nauwkeurige weergaven van
de werkelijkheid te zijn. Kunstenaars willen meer tot uitdrukking brengen dan alleen maar hoe een bepaalde
plaats eruit zag. Tot in de 19de eeuw werden landschapschilderingen niet in de natuur maar in het atelier
gemaakt. Schilders maakten wel schetsen ter plaatse, maar componeerden die in hun werkplaats tot een
geheel. Schilders deden dit omdat het moeilijk was verf mee te nemen op hun tocht door de natuur. Pas in de
loop van de 19de eeuw konden zij beschikken over verf in tubes en ter plaatse op het doek schilderen wat zij
zagen. In de 17de en 18de eeuw werden landschapschilderingen in groten getale besteld, gemaakt en gekocht,
net als portretten. Maar in de kunsttheorie werden zij lager gewaardeerd dan historieschilderingen.
Anderzijds meende men dat de weergave van de natuur in haar verschillende verschijningsvormen
kunstenaars voldoende uitdagingen bood om hun kunnen te tonen.
Stillevenschilderkunst
In min of meer dezelfde tijd waarin landschappen zelfstandige onderwerpen werden, rond 1500, begonnen
ook combinatie van levenloze voorwerpen een eigen genre te vormen. In het Nederlands gebruikt men voor
voorstellingen van levenloze voorwerpen sinds ongeveer 1650 de naam stilleven. Er vallen verscheidene
subrubrieken te onderscheiden: bloemstillevens, keukenstillevens, jachtstillevens, enzovoort. Al deze
voorwerpen zijn met zorg gekozen om een grote variatie aan stoffen en licht- en kleureffecten te
bewerkstelligen. Een muziekinstrument als de luit brengt mooie klanken voort., maar deze versterven na
korte tijd. Iets vergelijkbaars geldt voor vruchten en bloemen: hoe mooi en aantrekkelijk zij ook zijn, zij
verrotten en verwelken. De voorwerpen die in De Heems Stilleven zijn uitgestald, verwijzen naar de
kortstondige en vergankelijke waarde van aardse voorwerpen.
Voorwerpen als een schedel, een horloge of een bijna opgebrande kaars duiden op het onverbiddelijk
voortschrijden van de tijd en op de vergankelijkheid van rijkdom en overvloed. Van andere stillevens is een
moraliserende betekenis slechts ternauwernood of helemaal niet aangeduid. In dat laatste geval was zo’n
betekenis waarschijnlijk niet bedoeld. Net zoals met landschappen in de loop der tijd andere gevoelens en
ideeën tot uitdrukking werden gebracht, werd dat ook met stillevens gedaan. Het kan daarom niet
verwonderen dat het genre volgens de normen van de kunsttheorie onderaan in de hiërarchie stond. Maar
net als verzamelaars, keken ook kunstenaars met meer waardering en bewondering naar stillevens dan
kunsttheoretici. Non-figuratieve kunst bijvoorbeeld, valt in geen enkele van de traditionele genres onder te
brengen. Kennis van traditionele rangschikking en waardering van de genres draagt bij aan een beter begrip
van de schilderijen uit de voorgaande eeuwen. Zo hadden schilders die een historische gebeurtenis
uitbeeldden, de pijlen van hun ambitie hoog gericht. Portret- of landschapschilders konden wellicht niet
voldoen aan de eisen van geleerdheid en veelzijdigheid die aan historieschilders werden gesteld, of hadden
geld nodig.
Paragraaf 4, Techniek:
Blijkbaar is het voor goed begrip van kunstwerken van belang om ze niet alleen te rubriceren naar
chronologie en stijl, iconografie en genre, maar ook naar techniek. Ghirlandaio schilderde al fresco, op een
vochtig gemaakte muur, met verf die betrekkelijk snel droogde. In de frescotechniek is het vrijwel
onmogelijk om correcties of toevoegingen aan te brengen. De schilderijen van Antonello, Claude en De Heem
zijn uitgevoerd in olieverf op paneel of doek. Die techniek biedt andere mogelijkheden. Olieverf kan namelijk
in lagen over elkaar heen worden geschilderd. Effecten zoals figuren of vormen die als het ware oplossen in
het duister of die vervagen in de verre achtergrond, waren uitgesloten in de frescotechniek. De
olieverfschilderijen van Rubens zijn opgebouwd uit lange streken, die duidelijk laten zien hoe de schilder
zijn penseel over het doek bewoog. Dergelijke lange penseelstreken zijn niet mogelijk in de frescotechniek of
in de temperatechniek. Vernieuwingen in een techniek kunnen artistieke vernieuwingen bevorderen. Door
de uitvinding van verf in tubes, halverwege de 19de eeuw, konden schilders gemakkelijk verf meenemen,
waardoor het mogelijk werd om buiten het atelier te werken. Het ontstaan van de impressionistische
schilderkunst omstreeks 1875 hangt daar nauw mee samen.
IV