Antwoord: rechten die een persoon op een goed kan hebben, de rechthebbende kan bepalen wat hij met het goed doet
2.
relatieve rechten
Antwoord: persoonlijke rechten, rechten die slechts tegenover een bepaalde persoon werken
3.
zaaksgevolg - droit de suite
Antwoord: het absolute recht op een goed blijft bestaan ook al bevindt dat goed zich niet meer in de macht van de rechthebbende
4.
pioriteitsbeginsel - droit de priorité
Antwoord: ingeval er meer dan één absoluut recht op en goed rust, gaat het eerder gevestigde absolute recht vóór een later gevestigd recht
5.
bevoorrechte positie - droit de preference
Antwoord: wanneer een persoon of een bedrijf failliet gaat, vallen in beginsel al zijn of haar goederen onder de failliet waar een derde een absoluut recht op heeft, dan vallen die goederen niet onder het faillissement
6.
eigendom
Antwoord: meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (art. 5:1 BW)
7.
beperkt recht
Antwoord: een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk met een beperkte recht is bezwaard (art. 3:8 BW)
8.
volledige rechten
Antwoord: eigendom - een eigenaar mag met zijn eigendom geen hinder veroorzaken of de wet op andere wijze overtreden
9.
vruchtgebruik
Antwoord: het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten (art. 3:201 BW)
10.
bruikleen
Antwoord: relatief recht, dus geldt niet t.o.v. eenieder zoals vruchtgebruik (art. 7a:1777 BW)
Voorbeeld van de inhoud
Goederenrecht onderwijsweek 2
Inleiding absolute en relateve rechten
Absolute rechten zijn rechten die een persoon op een goed kan hebben. Met andere woorden: de
rechthebbende kan bepalen wat hij met het goed doet. Relateee rechten worden ook wel persoonlijke rechten
genoemd. Het zijn rechten die slechts tegenoeer een bepaalde persoon werken.
Kenmerken absolute rechten
Er zijn in totaal acht absolute rechten:
Boek 3 BW:
- Vruchtgebruik (art. 3:201 BW)
- Pand (art. 3:227 BW)
- Hypotheek (art. 3:227 BW).
Boek 5 BW:
- Eigendom (art. 5:1 BW)
- Erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW)
- Erfpacht (art. 5:85 BW)
- Opstal (art. 5:101 BW)
- Appartement (art. 5:106 BW)
Een ander mag geen inbreuk maken op een absoluut recht dat de rechthebbende op een goed heef.
Zaakgevolg- droit de suite
Absolute rechten hebben zaaksgeeolg. Zaaksgeeolg houdt in dat het absolute recht op een goed blijf bestaan,
ook al beeindt dat goed zich niet meer in de macht ean de rechthebbende.
Prioriteitsbeginsel- droit de priorité
Ingeeal er meer dan één absoluut recht op een goed rust, dan gaat het eerder geeestgde absolute recht eóór
een later geeestgd absoluut recht.
Bevoorrechte posite- droit de preference
Wanneer een persoon of een bedrijf failliet gaat, dan eallen in beginsel al zijn of haar goederen in het
faillissement. Beeinden zich op dat moment goederen onder de failliet waar een derde een absoluut recht op
heef, dan eallen die goederen niet onder het faillissement.
Onderscheid volledig en beperkte rechten
eolledige
absolute rechten
rechten beperkte
rechten
Het eigendomsrecht is het meest omeatende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (art. 5:1 BW).
Een eigenaar (rechthebbende ean een eolledig recht) mag in beginsel alles doen met zijn eigendom (zaak
waarop het eolledige recht rust). Volgens art. 3:8 BW is een beperkt recht ‘een recht dat is afgeleid uit een
meer omeatend recht, hetwelk met het beperkte recht is bezwaard.
Volledige rechten – eigendom
Een eigenaar mag met zijn eigendom geen hinder eeroorzaken of de wet op andere wijze oeertreden.
Beperkte rechten
Vruchtgebruik:
Het recht ean eruchtgebruik is opgenomen in ttel 8 ean boek 3 BW. Art. 3:201 BW omschrijf eruchtgebruik als
‘het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarean de eruchten te genieten’ pat
wil zeggen dat de eruchtgebruiker het recht heef om een goed ean een ander te gebruiken of de eruchten ean
een goed in eigendom te eerkrijgen. Vruchtgebruik is niet hetzelfde als bruikleen (art. 7a: 1777 BW)- Bruikleen
is een relatef recht en geldt dus niet ten opzichte ean eenieder, zoals erucht gebruik. Wanneer het gaat om het
genieten ean de eruchten, dienen we het onderscheid tussen natuurlijke en burgerlijke eruchten (art. 3:9 BW)
in ogenschouw te nemen. Stel dat een eruchtgebruiker een recht heef op een appelboomgaard. Dit betref
natuurlijke eruchten. Een eruchtgebruiker met een recht op een spaarrekening. Hier gaat het om burgerlijke
eruchten.
Art. 3:202 BW bepaalt dat eruchtgebruik wordt geeestgd of ontstaat door eerjaring. Vestgen wil zeggen: doen
rusten op. Verjaring wordt geregeld in art. 3:99 e.e. BW. Houdt in dat een beziter te goeder trouw een recht
op roerende zaken, niet-registergoederen, kan eerkrijgen dooreen onafgebroken bezit ean driejaar. Betref het
andere goederen, dan geldt een termijn ean ten jaar onafgebroken bezit. De duur ean het eruchtgebruik wordt
door partjen zelf bepaald. Wanneer de eruchtgebruiker echter een natuurlijk persoon is, beperkt de wet (art.
3:203 BW) de duur ean het eruchtgebruik tot de duur ean zijn leeen. Wanneer de eruchtgebruiker een
rechtspersoon is, zoals een bedrijf, stchtng of eereniging, dan kan het recht ean eruchtgebruik eoor maximaal
dertg jaar worden geeestgd.
Pand:
Art. 3:227 lid 1 BW omschrijf het pandrecht. Het artkel gaat uit ean de eolgende situate:
- Iemand leent een geldbedrag uit aan een ander. Degene die het geld uitleent wordt ook wel
schuldeiser genoemd; degene die het geld moet terugbetalen is de schuldenaar. Men zegt in dit geeal
dat de schuldeiser geldeordering heef op de schuldenaar.
- Om er zeker ean te zijn dat de schuldeiser zijn geld terugkrijgt, wordt een recht ean pand geeestgd op
een niet-registergoed. Het betrefende niet registergoed is het eerpande goed.
- Komt de schuldenaar zijn betalingseerplichtng oneerhoopt niet na, dan kan de schuldeiser het
eerpande goed eerkopen. Met de opbrengst daarean wordt de eordering eoldaan. De schuldeiser
wordt ook wel pandhouder genoemd en de eigenaar ean het eerpande goed pandgeeer.
- In het geeal dat er nog andere schuldeisers zijn, kan de pandhouder het goed met eoorrang eerkopen.
Hypotheek:
In art. 3:227 lid 1 BW wordt het hypotheekrecht omschreeen. Het eerschil tussen pand en hypotheek is dat een
pandrecht op een niet-registergoed wordt geeestgd, terwijl een hypotheekrecht op een registergoed wordt
geeestgd. De schuldeiser wordt ook wel aangeduid als hypotheekhouder. De eigenaar ean het goed waarop
het hypotheekrecht rust noemen we de hypotheekgeeer.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper LisaNadia21. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.