1. Staal en corrosie van staal
Waar en wanneer treedt corrosie op?
Corrosie vindt plaats aan het oppervlak van een materiaal wanneer er een chemische reacte
plaatsvindt door inwerking van de omgeving.
Waardoor wordt het corrosieproces versneld of vertraagd?
Het wordt versneld door: vochtgheid, zuurstof, chemische verbindingen en temperatuur. Het kan
worden vertraagd door te kiezen voor: het beste milieu, goed ontwerp/detaillering, juiste staalsoort
en bescherming/behandeling.
Corrosie en contactcorrosie
Er is een verschil tussen lokale corrosie en uniforme corrosie. Lokale corrosie vindt plaats op één
bepaalde plek, uniforme corrosie vindt plaats op het gehele oppervlak. Een voorbeeld van lokale
corrosie is contactcorrosie. Dit gebeurt tussen 2 metalen met een potentaal verschil. Het onedele
metaal beschermt in zo’n geval het meer edele metaal.
Spleetcorrosie vindt plaats tussen een aansluitng van een ring van een bout en een materiaal.
Puntcorrosie vindt in verschillende vormen plaats bij materialen met een passiveerlaag.
Aandachtspunten bij het verzinken van staal
Er zijn drie verzinkmethodes: Elektrolytsch verzinken, thermisch verzinken en sherardiseren
(bevestgingmiddelen). lls je de verkeerde verzinkmethodes bij elkaar gebruikt, ontstaat er corrosie.
2. Non-ferro metalen
Toepassing
Zink: goot, dakrand, gevel, dak (fels- en roevensysteem)
Lood: loodslabbe
lluminium: daktrim, kozijn, folie, gevel
Koper: goot, gevel
Winning
Zink: zinkblende opgraven
Lood: galeniet of loodglans
lluminium: bauxietmijn
Koper: koper erts
Bescherming
Zink: tegen contactcorrosie, koper en onbehandeld staal, roestwater, bitumen, riet, zout hout, en
chloriden uit kunststofen.
Lood: tegen kalk, zuur reagerende stofen/zuren(siliconenkit), zacht water (condensate),
contactcorrosie.
lluminium: tegen alkalisch milieu, contactcorrosie, gips, kalk en sommige houtsoorten
Koper: tegen sterk verontreinigde omgeving (bladresten), sulfaat, koolstof, zouten en zuren uit
riolering en afvoerputen.
, 3. Natuursteen
Drie hoofdgroepen: Welke?
1 Stollingsgesteenten (dieptegesteenten: magma en uitvloeiingsgesteenten: lava)
2 Sedimentgesteenten (afzetngsgesteenten en neerslaggesteenten)
3 Metamorfe gesteenten – omvormingsgesteenten
Montage: waarop leten?
Gevelplaten zijn te bevestgen met ankers, specie, lijm of gemetseld/gestapeld. Bij lijmankers en
mortelankers dient er rekening te worden gehouden met de temperatuur (weersomstandigheden).
Zo’n anker is niet direct belastbaar in tegenstelling tot andere ankers. Verder moet er rekening
worden gehouden met de dikte van de steen en het uitbreekvermogen wanneer je iets verankert.
Winning van natuursteen: welke methode bij welke soort? Mogelijke risico’s
Draadzagen, ketngzagen, springen, loswiggen, splijten.
Soorten herkennen en benoemen
Stollingsgesteenten:
-graniet – geleidelijk onder grote druk afgekoeld
-tufsteen - stof en steentjes door regen samengebracht, gelig door stof, afvalmaterialen samen, voor
restaurate en monumenten, open structuur is nadeel want geef slecht vocht af
-basaltlava - poreus door gassen, grijs, donker, traptreden, stoepjes, ruwe eigenschap, zodat je niet
uitglijdt.
Sedimentgesteenten:
-traftn – veel kalk, wit , gevoelig voor zuren
-hardsteen – planten en beesten resten; donker met wite vlekjes; fossieltjes
-rode kalksteen – grove aderen, breukgevoelig
Metamorfgesteenten (hoge druk vormt gesteentes om)
-marmer - wit, gevoelig voor zure regen, grijze aderen, glad
-leisteen – samengeperst klei, lagen
-pillarguri- laagsgewijs, donkerder dan leisteen, dicker
-kwartsiet- groengrijs/ glimmertjes