Week 4
Een groep bestaat uit twee of meer personen die afhankelijk zijn van elkaar en welke zij
samengakomen om gezamenlijke doelen te verwezenlijken. Groepen hebben gezamenlijke
normen.
- Een formele groep wordt gevormd van buitenaf; wordt
bepaald door de structuur van de organisatie, met
aangewezen werkopdrachten en vastgestelde taken.
- Een informele groep wordt gevormd van binnenuit; is
noch formeel noch organisatorisch bepaald, het is een
stilzwijgende binding zonder vastgestelde gezamenlijke
doelen, normen, rollen-structuur en hiërarchie.
- Sociale netwerken zijn relaties tussen sociale entiteiten
(individuen, groepen of organisaties).
Groepen hebben verschillende functies voor zowel het individu als organisatorisch:
Groepsfuncties individu Groepsfuncties organisatie
- Verbondenheid (affiliatie) - Complexe taken uitvoeren
- Testen en delen van percepties van - Creatieve ideeën genereren
de wereld - Socialiseren en trainen nieuwkomers
- Bevestigen van zelfvertrouwen en - Coördineren tussen partijen
terugdringen van onzekerheid
De sociale identiteitstheorie is een perspectief dat nagaat wanneer en waarom individuen
zichzelf als lid van een groep beschouwen.
De gedeelde identiteit is het algemene beeld van de groep als collectief geheel.
- Iedereen binnen de groep hecht veel waarde aan het groepsbeeld.
- Het is onderscheidend voor de groep, het wijkt af van andere groepen.
Het gevolg van een gedeeld identiteit is een vereenzelviging van ik=wij, waardoor er een
ingroup bias en outgroup bias ontstaan.
- Ingroup bias: is de neiging om individuen te bevoordelen en te steunen die behoren
tot groepen waarmee we ons identificeren.
- Outgroup bias: is de neiging om leden van groepen waarmee we ons niet
identificeren, te zien als minder, slechter, niet leuk te vinden of te kleineren.
Het punctuated-equilibrium-model is een
geheel van fasen welke tijdelijke groepen
doorlopen waarbij er sprake is van inertie
(traagheid) en activiteit. Het model bestaat
uit de volgende fasen:
Fase 1. De eerste bijeenkomst van een groep
bepaald de richting van de groep.
- De eerste fase van groepsactiviteit is
er een van inertie (traagheid) en
maakt dus langzamer vorderingen.
,Een overgang vindt precies plaats wanneer de groep de helft van haar toegewezen tijd heeft
verbruikt.
- Deze overgang brengt grote veranderingen teweer.
- Na de overgang volgt een tweede fase van inertie (traagheid.
Fase 2. De laatste bijeenkomst van de groep wordt gekenmerkt door een sterk versnelde
activiteit.
Een (groeps)rol is een geheel van verwachte gedragingen en gedragspatronen die worden
toegewezen aan iemand die een bepaalde positie (rol) binnen een groep inneemt; een
groepsrol is de taakgerichte positie die je binnen een groep inneemt.
Rolperceptie is ons beeld hoe we veronderstellen te handelen in een bepaalde rol; het is het
eigenbeeld van de rol die je inneemt.
Rolverwachtingen zijn de verwachtingen en de verwachte handelingen die anderen van je
hebben in een bepaalde rol; het is het beeld dat anderen hebben van de rol die je inneemt.
- Op de werkplek bekijken we rolverwachtingen vanuit het perspectief van het
psychologisch contract: een ongeschreven overeenkomst (relatie) tussen
werknemers en werkgevers.
Een rolconflict is een situatie waarin een individu geconfronteerd wordt met verschillende
uiteenlopende rolverwachtingen door het hebben, innemen van onverenigbare rollen
(binnen dezelfde groep).
Een interrolconflict is een situatie waarin de rolverwachtingen van verschillende,
afzonderlijke groepen van een individu tegenover elkaar staan.
Afwijkend gedrag op de werkplek, ook wel asociaal gedrag of onbeleefdheid op de
werkplek, is vrijwillig gedrag dat belangrijke organisatienormen schendt en daardoor het
welzijn van de organisatie of haar leden bedreigt.
Alle groepen hebben gezamenlijke normen; aanvaardbare gedragsnormen die door de leden
van een groep worden gedeeld en nageleefd. Deze drukken uit wat zij wel en niet zouden
moeten doen in bepaalde situaties. Normen bestaan uit gedeelde attitudes, meningen,
gevoelens en acties die gedrag voorspellen; ook wel norming genoemd.
Deze normen ontstaan door: Het primacy- effect is wanneer mensen zich eerder laten overtuigen
- Expliciete statements wanneer een boodschap voor aan wordt gepresenteerd.
- Kritieke ervaringen Het recency- effect is wanneer mensen zich minder snel laten overtuigen
- Primacy effect wanneer een boodschap als achterste wordt gepresenteerd .
Echter zijn normen niet altijd sociaal, maatschappelijk deviant gedrag wordt vaak door
groepsnormen aangewakkerd:
- Productie
- Politiek Het Ash Experiment (1951) duidt aan dat 80% van de deelnemers aan het
- Agressie experiment zich minimaal één keer conformeren aan de groepsnorm en
- Bezit daardoor een fout antwoord geeft. Anonimiteit zorgt ervoor dat deelnemers
hun eigen mening durven geven; oftewel er heerst bijna een soort
groepsdruk.
,Als lid van een groep verlangt men naar acceptatie van de groep en is dus vatbaar om zich te
conformeren: mensen zijn soms in staat iets te doen wat strijdig is met hun eigen normen en
waarden. Door hun gedrag aan te passen aan dat gedrag wat binnen de groep de norm is,
zijn ze aan het conformeren; ze passen zich aan, aan de groepsnorm.
Conformeren kan dus erg nuttig zijn wanneer men deel uit wil blijven maken van een groep.
Wanneer men zich conformeert is dat hoogstwaarschijnlijk aan referentiegroepen; dit zijn
belangrijke groepen waartoe individuen behoren of hopen te behoren en die de normen
aannemen waarmee individuen zich het meest waarschijnlijk zullen conformeren.
Er zijn verschillende redenen voor individuen om zich te conformeren:
Informationele invloed: sociale percepties Normatieve invloed: affiliatie behouden:
valideren:
- Anderen als bron van informatie - Anderen gebruiken als bron van
over de werkelijkheid gebruiken goedkeuring/ afkeuring
- Is sterker in dubbelzinnige situaties - Is sterker naarmate groepscohesie
(groupthink)
Status is een sociaal bepaalde positie of rangorde die door anderen aan groepen of
groepsleden wordt gegeven, status is in elke samenleving aanwezig. Status is een belangrijke
motivator en heeft levert belangrijke gedragsgevolgen op wanneer individuen een
ongelijkheid waarnemen tussen wat zij denken dat hun eigen status is en wat anderen
denken dat de status van het individu is.
Volgens de statuskenmerkentheorie, een theorie die stelt dat verschillen in statuskenmerken
statushiërarchiën binnen groepen creëren, is status geneigd voort te komen uit:
- Formele macht; macht die een persoon over anderen heeft.
- Competentie; het vermogen van een persoon om bij te dragen aan de doelstellingen
van een groep.
- Persoonlijke kenmerken van een persoon.
Social loafing is de neiging van individuen om minder inspanning te leveren wanneer zij in
een groepsverband werken dan wanneer zij alleen werken.
- Social loafing is een directe inbreuk op de
veronderstelling dat de productiviteit van een groep
minstens gelijk is aan de som van de productiviteit
van alle individuen in de groep bij elkaar, ongeacht
de groepsgrootte.
Er zijn verschillende manieren om social loafing te
voorkomen:
- Het stellen van groepsdoelen, zodat de groep streeft
naar een gemeenschappelijk doel.
- Het verhogen van intergroepconcurrentie
(concurrentie met andere groepen), die zich richt op het gedeelde groepsresultaat.
- Het meedoen aan evaluaties.
- Het selecteren van leden die gemotiveerd zijn en graag in groepen werken.
- Het baseren van groepsbeloningen op de unieke bijdragen van elk lid.
, De expectancy theorie hangt nauw samen met social loafing;
- Leidt mijn individuele bijdrage tot een betere prestatie?
- Heeft een betere (groeps)prestatie consequenties voor mij?
Groepscohesie is de mate waarin leden zich tot elkaar aangetrokken voelen en gemotiveerd
zijn om in een groep te blijven. Cohesie beïnvloedt de groepsproductiviteit. Studies tonen
aan dat de relatie tussen groepscohesie en groepsproductiviteit afhangt van de
prestatienorm van de groep.
Manier om die groepscohesie te bevorderen:
- Verkleinen van de groep
- Overeenstemming m.b.t. de groepsdoelen aan
moedigen
- De tijd die leden samen door brengen te
verlengen
- De status en moeilijkheidsgraad om lid te
worden van de groep verhogen
- Concurrentie met andere groepen stimuleren
- Beloningen geven aan de groep i.p.v. aan
individuele leden
- Fysiek isoleren van de groep
Diversiteit is de mate waarin leden van een groep op elkaar lijken of van elkaar verschillen.
Een negatief effect van diversiteit kunnen breuklijnen zijn.
Foutlijnen kunnen worde omschreven als de waargenomen scheidingen die groepen in twee
of meer subgroepen splitsen op basis van individuele kenmeren/verschillen zoals; ras,
geslacht, leeftijd, werkervaring, taal en opleiding.
Groupthink is een bijproduct van een beslissing en kan het vermogen van een groep
aantasten om alternatieven objectief te beoordelen en tot oplossingen van hoge kwaliteit te
komen. Groupthink is een modus waarin een groep vooral is gemotiveerd om harmonie en
consensus te bereiken en te behouden, de groep is minder bezig met het analyseren van de
situatie. Hierdoor kunnen er besluitormingsdefecten ontstaan:
- Weinig alternatieven
- Slechte inventarisatie van Een voorbeeld van groupthink is: The Challenger, 28 januari
doelen 1986:
- Geen analyse van risico’s De O’ring van de raket sloot niet goed af, wat kon resulteren in
- Geen heroverweging van gaslekken doordat de afsluiting van de ring bij koud weer nog
beslissingen slechter leek te werken.
- Weinig informatie zoeken - Foutieve besluitvorming; het probleem was bij NASA
- Negeren van negatieve bekend, maar zij negeerden het. NASA stond namelijk
informatie onder grote druk en besloot dus om de rakket alsnog te
lanceren, ondanks afraden van lanceren bij koude
temperaturten door Thiokol engineers.
Gevolg; explosie ten gevolge van gaslekken na minuut van
opstijgen van de rakket.