Kennistoets Blok B
Zelfmanagement: de mogelijkheid van het individu om symptomen, behandeling, fysieke- en
psychosociale consequenties, en de veranderingen in levensstijl bij een chronische
aandoening te hanteren. De verpleegkundige schat in of een patiënt over de juiste
vaardigheden beschikt, en wat het doel van de patiënt is en hoe die dit wil bereiken.
Zelfmanagement kan ondersteund worden met het 5A-model:
- Achterhalen - Adviseren - Afspreken (helpen bij haalbare doelen stellen) - Assisteren -
Arrangeren (samen plan maken)
Er zijn 3 aandachtspunten voor zelfmanagement:
- Leven met de ziekte
- Eigen aandeel in de zorg
- Organiseren van zorg- en hulpbronnen
Shared decision making: uitwisselen van informatie en ideeën tussen zorgvrager en
zorgverlener om duidelijkheid te krijgen over de behandeling, hoe omgaan met ziekte en
zelfmanagement doelstellingen. Om zo uiteindelijk samen besluiten te nemen.
Als verpleegkundige heb je meerdere taken, die noemen we de CanMEDS rollen:
- Zorgverlener, welke vragen en problemen heeft de zorgvrager en wat kan hij zelf nog?
- Communicator, welke info heeft iemand nodig in zijn ziekteproces?
- Samenwerkingspartner, je werkt samen met naasten en andere disciplines
- De reflectieve EBP-professional, op zoek gaan naar de best beschikbare onderbouwing
van je handelen, EBP.
- Gezondheidsbevorderaar, wens van de zorgvrager staat voorop
- De organisator, je hebt een coördinerende rol rond zorgvragers
- Professional en kwaliteitsbevorderaar, je levert zorg die past binnen de
wet- en regelgeving
Niveaus van verpleegkundige:
- MBO niveau 1; zorghulp, Je werkt in de thuiszorg, ouderenzorg of gehandicaptenzorg, je
helpt bij huishoudelijke taken.
- MBO niveau 2; helpende, Je verleent zorg aan brede groep zorgvragers, dus in thuiszorg,
kinderopvang, ziekenhuis. Je mag cliënten verzorgen en ondersteunen.
- MBO niveau 3; verzorgende, brede diversiteit aan doelgroepen, je verleent naast basiszorg
ook verpleegkundige handelingen. Je leert zelf zorgplan op te stellen
- MBO niveau 4; verpleegkundige, je verleent complexe zorg en begeleidt in dagelijks leven.
Je stelt zelfstandig een zorgplan samen.
- HBO niveau 5; verpleegkundige, je kan overal werken, veel verantwoordelijkheid en veel
zelfstandige taken. Je verzorgt en verpleegt mensen met een chronische ziekte,
psychiatrisch probleem of iemand met handicap. Je denkt organisatorisch mee aan de
kwaliteit van zorg te verbeteren.
Zelfredzaamheid: het vermogen van iemand zichzelf te redden met zo min mogelijk
professionele ondersteuning en zorg.
Zelfmanagement: het zodanig omgaan met de chronische aandoening zodat de aandoening
optimaal wordt ingepast in het leven.
Eigen regie: het zelf beslissen over je leven en zorg en ondersteuning daarbij. Ook het
vermogen om je eigen ondersteuning te regelen en jezelf lichamelijk,
sociaal en emotioneel te redden.
,Teamrollen van Belbin: een model van rollen binnen een team die je kunt herkennen tijdens
een samenwerking. Elke teamrol is eigenlijk een strategie in het omgaan met werk en
collega’s. De rollen duiden als volgt:
→ Plant en monitor (denken)
→ Bedrijfsman en brononderzoeker (doen)
→ Zorgdrager en groepswerker (voelen)
→ Vormer en voorzitter (willen)
→ Specialist
NIC: bevat heel veel verpleegkundige interventies die we als verpleegkundige in de praktijk
kunnen uitvoeren. De P uit het verpleegprobleem hoef je niet zelf in te vullen. Er zijn
verpleegkundige diagnoses ontwikkeld die je alleen hoeft te herkennen.
NOC: beschrijft de verpleegkundige zorgresultaten die je wil behalen. De app maakt je
verpleegkundige doelen meetbaar en de zorgresultaten helpen om concreet naar een bepaald
doel toe te werken.
AFPF
A: septum
B: rechteratrium
C: rechterventrikel
D: linkeratrium
E: linkerventrikel
F: Tricuspidalisklep
G: mitralisklep
H: venae pulmonales dextrae
I: valva aortae
J: vena cava superior
K: aortae
L: truncus pulmonalis
M: vena cava inferior
N: pulmonaire artritis
CGO
Observeren: doelgerichte en systematische waarneming van gedragingen, kenmerken en
uitingen van personen bij bepaalde gebeurtenissen. Gedurende het gehele verpleegproces
doe je observaties. Een goede observatie heeft 3 kenmerken:
- Doelgericht
- Objectief; meerdere verpleegkundigen observeren, navragen bij patiënt en/of naasten
- Planmatig; je gaat niet willekeurig te werk
Het verpleegkundig proces:
1. Anamnese
- Gegevens verzamelen op fysiek, psychisch, sociaal, spiritueel vlak
- Vitale functies meten
- Informatie bij naasten, collega’s, arts, dossier winnen
2. Diagnose
- Verpleegproblemen vaststellen aan de hand van PES-structuur
, - Geen verpleegkundige diagnoses: zorgbehoefte, medische diagnose, behandeling,
onderzoeken en apparatuur
3. Doel
- Wenselijke en haalbare doelen vaststellen.
- SMART-methode gebruiken (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijd)
4. Interventies
- Gericht op etiologie
- Verpleegplan opstellen
5. Uitvoering
- Vastgestelde interventies uitvoeren.
6. Evaluatie
- Voortgang wat betreft de doel en zorgresultaten. Hoe moet het plan aangepast of
aangevuld worden?
- Interventies verwijderen of aanvullen als gezondheidsprobleem nog steeds speelt.
Belangrijke zorgaspecten van zuigelingen
- Mictie; hoeveelheid, kleur en geur
- Defecatie; zuigelingen met borstvoeding poepen meestal meer dan flesvoeding
- Slapen; eerste maanden ongeveer 16 uur gelijkmatig over 24 uur. Na 4 maanden meestal
‘s nachts doorslapen en overdag 3 periodes. Na een jaar 13 uur met 2 korte slaapjes
overdag.
- Huilen betekent honger, vieze luier of aandacht
- Tanden na 5 maanden
- Grote fontanel sluit na 1 á 2 jaar, de kleine na 6 weken
Richtlijnen uit JGZ
- Richtlijn wiegendood
Wiegendood is een plotseling overlijden van een kind onder de 2 jaar, zonder duidelijke
lichamelijke oorzaak die het overlijden verklaar.
- Richtlijn vroegtijdige opsporing van aangeboren hartafwijkingen
De richtlijn adviseert om kinderen in de eerste 14 maanden, 5 keer te laten onderzoeken op
hartafwijkingen. Belangrijke onderzoeksmomenten zijn het huisbezoek 10-18 dagen na de
geboorte en het eerste contact bij de jeugdarts op 3-5 weken.
- Richtlijn borstvoeding
Het uitgangspunt van deze richtlijn is dat moedermelk de optimale voeding is voor
zuigelingen en jonge kinderen. Deze richtlijn is ontwikkeld voor zorgverleners die te maken
hebben met moeders die borstvoeding willen geven.
Om een inschatting te maken van het functioneren van een gezin kijk je op 3 niveaus:
Microniveau → het gezin zelf; kind en ouders
Mesoniveau → omgeving van het gezin; familie, school, werk, buurt
Macroniveau → het land waar ze in wonen; wetten, cultuur, politiek klimaat, samenleving
O&O Schema: Ontwikkelingsaspecten en Omgevingsinteractie
In het O&O-schema worden essentiële ontwikkelingsaspecten per leeftijdsfase benoemd. Het
gaat in op de ontwikkelingsbehoefte van het kind, de interactie tussen kind en ouders, de
impact die gebeurtenissen kunnen hebben en de interactie met omgeving. JGZ-professionals
maken hier gebruik van om ze richting te geven in de dialoog met kind en ouders.
, Hechting is de ontwikkeling van een hechte emotionele band tussen kind en ouders. Dit is
belangrijk omdat het de basis legt voor alle andere hechte relaties in iemand zijn leven.
Er zijn verschillende hechtingsstijlen:
Veilige hechting, kind is op ze gemak bij verzorgers en zijn verdraagzaam tegenover
vreemden en nieuwe ervaringen.
Vermijdende hechting, minimaal contact tussen ouder en kind. Ouders zijn hard van aanpak
en kind vermijd ouders bij stress.
Ambivalente hechting, kind is onzeker en blijft bij ouder in de buurt. Ouders hebben gebrek
aan warmte, ambivalent.
Gedesorganiseerde hechting, kind voelt zich machteloos en angstig door onvoorspelbaar
gedrag van de ouders. Ouders mishandelen en verwaarlozen hun kind.
Bevorderende en belemmerende factoren voor veilige hechting
Bevorderende factoren Belemmerende factoren
- geplande zwangerschap - onrustig kind, veel huilen
- rustig kind, op tijd geboren - ongepland of ongewilde zwangerschap
- gemiddeld IQ ouders - verstandelijke beperking
- harmonieuze ouderrelatie - verslaving of psychiatrische problemen
- normale SES, zonder schulden - lage SES, financiële schulden, werkloos
- geen trauma of problematiek - verlies van dierbare, ernstig ongeval
Er zijn veel verschillende gezinsvormen:
- Eenoudergezin, iemand die in zijn eentje een gezin heeft. Meestal als gevolg van
echtscheiding, overlijden partner, eigen keus
- Samenwonen, twee ongehuwde partners die huishouden delen
- Homoseksuele paren, partners van hetzelfde geslacht met geadopteerd kind of kind uit
vroeger heterohuwelijk
- Alleenwonenden
Het geven van borstvoeding vergroot de overlevingskansen van een baby. Het is de
natuurlijke manier van voeding geven. Het heeft voor- en nadelen. De voordelen zijn:
→ Moedermelk heeft optimale voedingswaarde
→ Moedermelk verandert mee met verandering van de leeftijd van het kind
→ Moedermelk bevat eiwitten en cellen met immunologische activiteit.
→ Baby’s die de eerste 3-4 maanden borstvoeding krijgen hebben minder kans op astma
→ Borstvoeding verbeterd de moeder-kindrelatie
→ Het is goedkoper
→ Moeders die borstvoeding geven hebben minder kans op botontkalking op ouder leeftijd
→ Vermindert de kans op premenopauzale borstkanker bij moeder
→ Verminderd de kans op ziekte en aandoeningen bij het kind
De nadelen aan borstvoeding zijn:
→ Borstvoeding vraagt inspanning en geduld
→ Alleen de moeder kan borstvoeding geven, de vader voelt minder connectie met kind
→ Veel van wat moeders binnenkrijgt, komt ook in de moedermelk.
Medicijnen, alcohol, cafeïne
→ Het werk van de moeder buitenshuis kan een belemmering zijn