SAMENVATTING
HEMATOLOGIE
PERIODE 2
Opleiding Life Sciences & Chemistry, Inholland
Egmond, Daisy van
Jaar 2017/2018
,Leerdoelen
HEMATOLOGIE (H)
Laboratoria en bloedbeeld (hematologie HC1)
De functie en de samenstelling van bloed te beschrijven X
Verschillende ziekenhuislaboratoria te benoemen en het type onderzoek dat daar wordt X
uitgevoerd te beschrijven.
De verschillen tussen arterieel, veneus en capillair bloed te benoemen. X
Te beschrijven hoe volbloed, plasma, serum en hemolysaat worden verkregen en voor welke X
bepalingen deze bloedproducten gebruikt worden.
De verschillende typen bloedbuizen te benoemen en voor welke bepalingen deze gebruikt X
worden.
Aan te geven op welke manieren stolling na bloedafname kan worden tegengegaan. X
De aandachtspunten bij bloedafname te benoemen.
Uit te leggen welke celtypen er in normaal bloed voorkomen, wat hun functie is en hoe ze er in X
een manuele bloeduitstijk (DIFF) morfologisch uitzien.
Uit te leggen hoe het maken van een DIFF in zijn werk gaat en wat het principe is van de May- X
Grunwald Giemsa kleuring.
De verschillende onderdelen van een microscoop te noemen met hun functie. X
Uit te leggen hoe je op de juiste manier een DIFF beoordeelt. X
Ontwikkeling van bloedcellen (hematologie HC2)
De plaatsen van hematopoëse gedurende de ontwikkeling te benoemen. X
De ontwikkeling van stamcel tot perifere cel te beschrijven. X
De verschillende functie van groeifactor G-CSF te benoemen. X
De structuur van hemoglobine te beschrijven. X
Begrippen, functie, morfologie en laboratoriumonderzoek erytrocyt, leukocyt (neutro, eo, baso, X
lymfo), trombocyt kunnen uitleggen.
Kennis van de ontwikkeling van de stamcel tot de perifere ce.l X
Afwijkingen in het bloedbeeld (anemie, neutropenie, linksverschuiving, lymfocytose,
lymfocytopenie) te benoemen en herkennen, inclusief de mogelijke oorzaken.
Immunologie en immunochemie (hematologie HC3)
De opbouw van het immuunsysteem te beschrijven. X
Het proces fagocytose uit te kunnen leggen. X
De verschillen tussen het specifieke en aspecifiek immuunsysteem te benoemen. X
De verschillende soorten B- en T-lymfocyten te noemen en hun rol in afweerreacties. X
Te beschrijven hoe antistoffen zijn opgebouwd, welke typen er zijn en in welke fase deze X
geproduceerd worden.
De verschillen tussen de primaire en de secundaire immuunrespons te benoemen. X
De verschillen tussen actieve en passieve immuniteit te benoemen. X
De begrippen antigeen,antistof en epitoop te kunnen beschrijven. X
Uit te leggen hoe antistoffen voor het laboratorium geproduceerd en gebruikt worden. X
,Bloedgroepen en bloedtransfusie (hematologie HC4)
Uit te leggen wat bloedgroepantigenen zijn en hoe deze tot stand komen. X
Uit te leggen welke ABO bloedgroep genotyopen en fenotypen er bestaan en tot welke X
bloedgroep deze leiden.
De betekenis van de termen allo-antistoffen, auto-antistoffen, regulaire (natuurlijk X
voorkomende) antistoffen, irregulaire antistoffen, complete antistoffen en incomplete
antistoffen uit te leggen en hiervan voorbeelden te kunnen geven in relatie tot
bloedgroepantistoffen.
Te beschrijven welke antigenen behoren tot het ABO bloedgroepensysteem en hoe de X
bloedgroepen A, B, AB en O tot stand komen.
Aan te geven welke ABO bloedgroep antistoffen er zijn en hoe deze tot stand komen. X
Uit te leggen uit welke antigenen het Rhesus bloedgroepsysteem bestaat en waarop de indeling X
Rhesus positief en negatief is gebaseerd.
Het principe van de ABO en Rhesus bloedgroepbepaling uit te leggen en te beschrijven welke X
factoren ten grondslag kunnen liggen aan zwakke of negatieve reacties.
Bloedstolling (hematologie HC5+6)
De vief fasen van de hemostase te beschrijven. X
De primaire en secundaire hemostase en de belangrijkste spelers daarin te beschrijven. X
De fibrinolyse te beschrijven. X
De stollingsfactoren van intrinsieke, extrinsieke en gezamenlijke stollingsroute te benoemen. X
Stoornissen in de primaire hemostase, de mogelijke oorzaken, symptomen en de diagnostiek te X
benoemen.
Stoornissen in de primaire hemostase, de mogelijke oorzaken, symptomen en de diagnostiek te X
benoemen.
De procedure van PT en APTT te beschrijven en stollingsfactoren die daarmee kunnen worden X
getest.
De functie van de INR uit te leggen te beschrijven. X
Glucosehuishouding (hematologie HC6)
De omzetting van zetmeel in glucose in het lichaam te beschrijven. X
Aan te geven waar in het lichaam glucose wordt opgeslagen en verbruikt. X
Te beschrijven hoe de bloedglucosespiegel wordt gereguleerd. X
De oorzaken, gevolgen en symptomen van hyper- en hypoglykemie te benoemen. X
De oorzaken en gevolgen van diabetes mellitus (type 1 en 2) en zwangerschapsdiabetes te X
benoemen.
De diagnostiek van diabetes te beschrijven. X
, Bloedbeeld
Functie en samenstelling van bloed
Functie
De functie van bloed is het transport van onder andere O2, CO2, water, voedingstoffen,
eiwitten, hormonen, afvalstoffen.
- Afweer: bescherming tegen micro-organismen en lichaamsvreemde stoffen
- Bloedstolling: bescherming tegen bloedverlies
- Warmteregulatie
- Homeostase; waterhuishouding, zuur-base-evenwicht.
Samenstelling
Plasma (55% van het totaal)
- Water (warmtebuffer en oplosmiddel)
- Plasmaeiwitten (bv, voor transport)
- Zouten, aminozuren, vetten, hormonen, vitaminen, urea, eiwitten (o.a. antistoffen,
enzymen, stollingsfactoren.
Leukocyten en trombocyten (<1% van het totaal)
Erytrocyten (45% van het totaal)
Ziekenhuislaboratoria
Er zijn verschillende ziekenhuisafdelingen:
Klinische chemie, hematologie, bloedtransfusie
- Bepaling voor biochemische stoffen.
- Informatie over veranderingen in de stofwisseling en het functioneren van organen.
- 24/7
- Verantwoordelijk voor bloedafname.
Medische microbiologie
- Onderzoek naar micro-organismen.
- Determineren (Wat is de ziekteverwekker?) en bepalen welk antibioticum/vaccin
geschikt is.
Pathologie
- Macro- en microbiologisch onderzoek op cellen en weefsels.
Bloedafname
Afname kan plaats vinden in het arterieel (slagaderen), deze bloedafname is voorbehouden
aan artsen. Het veneus (aderen) en het capillair (haarvaten), wat je gebruikt als een beetje
bloed al genoeg is.
Materiaal van bloed:
Volbloed (met stollingsremmer)
- Wordt gebruikt om bloedcellen te tellen
Plasma (gecentrifugeerd volbloed)