Samenvatting forensiscse e psye ologisce en pedagogiscek van daders en slae foeers van miscs andeliscng
College 1
Disclosure = wel vertellen
Delayed disclosure = later pas vertellen
Non-disclosure = niet vertellen
Tussen de 30 en 80% vertelt niet voor de volwassenheid over Childhood Sexual Abuse. Meta-analyse
London et al. (2005) retrospecteve studies, dus aan volwassenen vragen of ze misbruikt zijn en dit
aan iemand verteld hebben. Zij vonden veel variate, maar de meeste studies zaten rond de 30-40%.
Kritek: de studies verschillen onderling zeer in design, deinites en moment van vertellen. En omdat
het retrospectef is: hoe betrouwbaar is de recall?
Deinite non-disclosure: is dat het geheim houden? ff is er gewoon nooit direct naar gevraagd?
Er is dus ander onderzoek nodig om non-disclosure te onderzoeken: een groep met evidente van
misbruik is nodig. Lawson & Chafn bij 28 kinderen met een geslachtsziekte. Gekeken naar reacte
van ouders terwijl zij geïnformeerd werden over de diagnose en mogelijk misbruik. Kind werd apart
geïnterviewd: 43% gaf toe misbruikt te zijn en de andere 57% bleef ontkennen, ook al was er bewijs
voor. Niet heel betrouwbaar door kleine N.
Ander onderzoek: Leander, Christanson & Granhag documentate dader over misbruik van 17
kinderen. Er werden 8 kinderen ondervraagd, waarvan slechts twee kinderen details vertelden over
het misbruik. De andere kinderen wisten wel nog de gebeurtenissen te vertellen voor en na het
misbruik, dus het lijkt erop dat ze het gewoon erg moeilijk vinden om over te praten. Ze waren het
wsl niet vergeten.
Klinische studies in de meta-analyse van London et al. gaven een range van non-disclosure van 24-
96%, dus er is geen eenduidig antwoord op te geven.
De verschillen tussen de studies zijn erg groot. Kenmerken slachtofer (geslacht, leefijd), relate met
dader (bekende, onbekende) en type/ernst misbruik (frequente, aanraking/penetrate). Sociale
steun is ook van belang. De disclosure tjd is langer bij jongens, bij een bekende dader en bij ernstger
misbruik (bijv. Penetrate).
Waarom verbergen? Kinderen liegen als de waarheid negateve gevolgen heef. Dit bleek uit een
vignete studie van Wagland & Bussey (2005) als vader zegt “als het horloge stuk is, dan zwaait er
wat”, is het kind sneller geneigd het verborgen te houden. Als vader zegt “ik heb liever dat je eerlijk
bent”, dan vertelt het kind ook sneller de waarheid. Als kinderen denken dat ze straf zullen krijgen,
zullen ze sneller iets verbergen. Volgens de sociaal leren theorie van Bandura zijn consequentes van
het gedrag bepalend voor de uitkomst.
Negateve gevolgen geassocieerd met vertellen over misbruik: dader naar gevangenis (bij vader
bijvoorbeeld), fysieke dreiging dader, kwijtraken van de relate, negateve emotes bij zichzelf of
anderen.
Summit, 1983 ‘Child Sexual Abuse Accommodaton Syndrome’ (CSAAS) disclosure is een
process ipv gebeurtenis. In eerste instante houden zij het misbruik geheim, vervolgens zullen ze het
ontkennen. In de volgende fase trekken ze zelfs hun bekentenis terug. Twee redenen om het geheim
te houden zijn schuld-/verantwoordelijkheidsgevoel of angst.
,Goodman-Brown, 2003 218 respondenten die allemaal een rechtszaak hadden lopen op dat
moment. De afankelijke variabele was ‘tme do disclose’ en werd bepaald door
verantwoordelijkheidsgevoel en angst. Deze twee werden weer bepaald door het geslacht van het
kind, de leefijd ten tjde van het misbruik en de soort misbruik. fver het algemeen bij disclosure:
ofwel vrij snel erna (binnen enkele maanden) of pas vele maanden/jaren na het misbruik. Uit het
onderzoek van Goodman-Brown kwam naar voren dat disclosure langer duurt als het kind meer
verantwoordelijkheidsgevoel ervaart en als de angst voor negateve consequentes voor anderen
groot is. 3 factoren:
- Leefijd Jongere kinderen zijn verbaal zwakker, maar hebben nog geen besef dat het
verkeerd is, dus kunnen het ook per ongeluk vertellen. Adolescenten kunnen de gevolgen
beter overzien, en weten dat er een taboe op heerst. Uitkomst: disclosure bij leefijd gaat in
een soort omgekeerde u-vorm: jongere kinderen hebben een kleinere kans op disclosure
omdat ze verbaal zwakker zijn, maar wel kans op accidental disclosure omdat ze niet
besefen dat het verkeerd is. Vervolgens neemt de kans op disclosure met de leefijd toe,
maar vanaf de adolescente weer af. Dat komt omdat er een taboe op heerst, en deze
jongeren de gevolgen van vertellen beter kunnen overzien. Dus kans op disclosure is laag bij
jonge kinderen, vervolgens vrij hoog, en vanaf de adolescente weer lager. Dit onderzoek:
disclosure duurde bij oudere kinderen langer, via meer gevoelens van verantwoordelijkheid
en angst voor de gevolgen.
- Geslacht geen verschil voor geslacht in deze studie. In sommige studies wel; jongens
wachten over het algemeen langer met vertellen, omdat slachteroferschap bij jongens
minder geaccepteerd is. fok als de dader een oudere vrouw is. fok is er angst voor de
associate met homoseksualiteit en willen jongens geen zwakte laten zien. Note: minder dan
25% vd deelnemers was jongens.
- Intra- vs extra-familiair relate met de dader. Angst voor negateve consequentes is
gedeeltelijk verklarend, maar toch is er nog een rechtstreeks verband. Loyaliteitsconfict? Ten
eerste afankelijkheid van de dader, maar ook gevoelens t.o.v. de dader. 60% was positef,
27% was neutraal en 13% was negatef, maar er was veel sprake van ambivalente! Love/like/
need him, maar ook hate him. Bij angst voor negateve gevolgen hoort nog de steun van
anderen na het vertellen, of anderen het zullen geloven en of het gezin niet uit elkaar zal
vallen. De reacte die kinderen van ouders verwachten, is zeer bepalend voor of ze het
vertellen.
Lawson & Chafn relate tussen parental belief en disclosure. Er is wel een verband, niet per se
causaal. Als ouders direct geloven wat een kind zegt, dan gaan meer kinderen dingen vertellen. Als
ouders het niet geloven, zijn er meer kinderen die het niet vertellen. De antcipate van de reacte van
de ouders is zeer bepalend voor het kind. Niet-supportve gedrag: niet geloven of skeptsch zijn, druk
uitoefenen op het kind om de verklaring terug te trekken, kind als medeschuldige zien (vooral als
dader adolescent is), in relate blijven met dader.
Hershkowitz et al., 2007 30 kinderen in de leefijd van 7-12 jaar. Als het een incident was, was 63%
van de ouders supportve. Als het misbruik vaker voorkwam, was nog maar 7% supportve. Maar 8%
van de ouders was supportve bij ‘under clothes’ misbruik, tegenover 56% bij ‘over clothes’. Slechts
11% van de ouders was supportve wanneer de dader een bekende was, tegenover 75% als de dader
een vreemde was. fok speelt loyaliteit naar de dader toe, van een ander familielid een rol. Moeder
geloof het kind ook minder vaak als de stefvader de dader is. fok als het een broer of zus van het
slachtofer is kunnen zij denken dat het wederzijds is, of als het het oudste kind betref kunnen ze
twijfelen.
, Kinderen met een beperking zijn vaker slachtofer van misbruik . Zij hebben minder kennis van
seksualiteit, zijn meer afankelijk van hun verzorger (verzorger maakt belangrijke keuzes en meer
fysiek contact), verzorgers zijn juist vaker daders. fok is er meer kans op non-disclosure of delayed
disclosure: beperkingen op communicatef gebied, moeilijker om stappen te ondernemen juridisch
en worden misschien wel minder serieus genomen. Uit de studie van Hershkowitz blijkt inderdaad
dat kinderen met een functebeperking vaker niet of later vertellen.
Belang disclosure: cruciaal bij gebrek aan bewijs, eerder starten met therapie en beïnvloedt latere
uitkomsten. Er wordt gedacht dat kinderen die het niet vertellen meer kans hebben op psychische of
lichamelijke problemen, maar dat blijkt niet altjd waar te zijn. Steun van de ouders is ook zeer
belangrijk.
Disclosure verhogen door gebruik anatomisch correcte poppen? Uitbeelden met poppen is minder
afankelijk van verbale vaardigheden, minder last van schaamte en misschien wel retrieval clues bij
het zien van de poppen. De waarde van de poppen is onderzocht: kinderen kregen een onderzoek
met of zonder aanraking van de genitaliën. Bij free recall (“vertel eens wat er gebeurd is”) gingen de
kinderen niet spontaan vertellen over de aanraking. Toen de poppen werden gebruikt als extra clues,
gaf 50% van de aangeraakte groep disclosure (true positves), maar ook 50% van de groep die niet
aangeraakt was, gaf disclosure (false positves). De poppen zijn dus suggestef.
Ander onderzoek: een psychiater interviewt een groep kinderen, waarvan een deel misbruik is en
een deel niet. De psychiater is blind voor het misbruik, weet niet welke kinderen misbruikt zijn. Kan
de psychiater er mbv de poppen achter komen welke kinderen misbruikt zijn en welke niet?
Uitkomst: de psychiater heef het slechts in de helf van de gevallen goed.
Er is ook veel onderzoek geweest met Human Figure Drawings. Poppetjes met of zonder kleding. Aan
de hand van de tekeningen werden meer correcte, maar ook meer incorrecte aanrakingen
gerapporteerd. Zowel anatomisch correcte poppen als Human Figure Drawings mogen dan ook niet
gebruikt worden bij een interview in NL.
College 2
Mensen vertellen soms pas als ze volwassen zijn over seksueel misbruik. Komt dat omdat ze het nu
pas durven? ff herinneren ze het nu pas? Hoe betrouwbaar is het geheugen dan?
Het geheugen bestaat uit 2 delen:
- Declaratef/expliciet geheugen Hieronder vallen het episodisch geheugen voor
persoonlijke gebeurtenissen en het semantsche geheugen voor betekenissen, kennis en
feiten. Bevindt zich in de middentemporaal kwab, het middendiencefalon neocortex, vooral
de prefrontale cortex.
- Non-declaratef/impliciet geheugen Hieronder vallen het prodecurele geheugen voor
vaardigheden, klassieke conditonering en habituate. Bevindt zich in de basale ganglia,
cerebellum, neocortex, en in de skelet spieren.
Dat dit twee aparte systemen zijn, weten we door patënt H.M. door epilepsie waren grote delen
van o.a. zijn hippocampus verwijderd. Hij kreeg anterograde amnesie: hij kon geen nieuwe
feiten/gebeurtenissen onthouden, maar zijn geheugen voor het aanleren van vaardigheden was wel
nog intact.
Dubbele dissociate: er zijn patënten bij wie alleen het expliciete geheugen is aangetast, en zij
kunnen dan geen gebeurtenissen meer herinneren of zijn kennis/feiten kwijt. Andersom zijn er ook