Samenvatting Socialezekerheidsrecht begrepen
Hoofdstuk 1: Inleiding in de sociale zekerheid
1.1 Inleiding
Solidariteit
Dit is een belangrijk uitgangspunt van de sociale zekerheid. `Het door middel van wetgeving
gezamenlijk dragen van de individuele risico´s´. De sociale zekerheid zorgt ervoor dat de sociale risico
´s zo veel mogelijk worden verdeeld over alle werknemers en werkgevers.
Verzorgingsstaat
De overheid speelt een belangrijke rol bij het opvangen van de verschillende sociale risico´s. De
overheid heeft de verplichting om de burger te vrijwaren tegen een gebrek aan gezondheid, een
gebrek aan inkomen etc. De Ongevallenwet was de eerste sociale verzekering. Na de Tweede
Wereldoorlog ontstonden er verdragen zoals het EVRM en het ESH.
Inkomenszekerheid
Dit is de basis van sociale zekerheid. Valt het inkomen weg vanwege werkloosheid, dan is de WW
(werkloosheidswet) het vangnet, bij arbeidsongeschiktheid is dat de WIA (Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen) en bij 65 plussers de AOW (Algemene Ouderdomswet). Soms gaat het niet om de
vervanging van inkomen, maar soms ook om het bij te vullen denk bijv. aan kinderbijslag. De Sociale
Zekerheid vult het inkomen aan tot het minimum wettelijk loon (WML) diegene kan dan aanvullende
bijstand krijgen. Het WML is € 1551, - bruto (2017) en in 2018 is dat € 1.594,20.
Collectiviteit
De financiering van de werknemersverzekeringen gebeurt door premieheffng. De
werknemersverzekeringen worden opgebracht door de werknemers en de werkgevers, de
volksverzekeringen door alle ingezetene (het volk). Over het inkomen betaalt men premies. De sociale
voorzieningen zoals de bijstand en de Wmo worden gefinancierd uit de algemene middelen, de
belastingopbrengst.
Re-integratie
Re-integratie zorgt ervoor dat bijv. uitkeringsgerechtigden weer aan het werk gaan. De Wet verbetering
poortwachter (Wvp) heeft als doel om zieke werknemers zo spoedig mogelijk te re-integreren in eigen
of ander passend werk.
Privatisering
De overheid heeft sinds de jaren 80 bezuinigd op sociale voorzieningen. Een zieke werknemer wordt
niet meer vanuit een centrale ziekenkas betaald, maar de werkgever moet voor een bepaalde periode
minimaal 70% van het loon doorbetalen art. 7:629 BW.
Marktwerking
In 2006 is de Ziekenfondsenwet afgeschaft en werd het vervangen door de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Sociale partners
Het UWV en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zijn ZBO’s (zelfstandige bestuursorganen). De leden
van de raad van bestuur van het UWV worden benoemd door de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW). Vroeger waren de werkgevers en werknemersorganisaties de sociale partners.
Dit lijkt nu langzamerhand weer terug te komen. Werkgevers maken bijv. samen met het ROC en het
UWV afspraken om zoveel mogelijk mensen aan een baan te helpen.
Eigen verantwoordelijkheid
De overheid doet tegenwoordig een groter beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. In
eerste instantie moet iedereen voor zichzelf kunnen zorgen. Dit betreft bijv. het vinden van werk en de
zorg die iemand nodig heeft. Als het niet meer mogelijk is dat de burger het zelf kan oplossen, wordt de
overheid ingezet participatiesamenleving.
(De)centralisatie en handhaving
Bij sociale zekerheid is decentralisatie een belangrijk begrip veel bevoegdheden en
verantwoordelijkheden komen bij de gemeente te liggen i.p.v. bij de overheid. De gedachte hierachter
is dat de gemeente beter kan inschatten welke regelingen op lokaal niveau noodzakelijk zijn. Het
Pagina 1 van 66
,gevaar is dat er verschillen tussen gemeenten ontstaan. De gemeentelijke regelgeving mag niet in
strijd zijn met de wet.
1.2 Driedeling
In de sociale zekerheid maken we een onderscheid tussen werknemersverzekeringen,
volksverzekeringen en sociale voorzieningen.
Verplicht systeem
Bij de zogenoemde werknemers- en volksverzekeringen gaat het om verplichte verzekeringen. De
verzekering gaat van rechtswege in. De Zvw vormt een uitzondering op de regel dat de verzekering
van rechtswege ingaat.
Voor de werknemersverzekeringen en volksverzekeringen geldt een maximuminkomen waarover
premie moet worden betaald. Dit bedrag is €205 per dag. een uitkering op grond van een
werknemersverzekering is meestal 70% van dit bedrag.
Bij de sociale voorzieningen gaat het niet om een verplichte verzekering, maar om een voorziening die
betaald wordt uit algemene middelen.
1.2.1 Werknemersverzekeringen
Onder de werknemersverzekeringen vallen de WW, WAO, Wet WIA, en ZW.
Kenmerken:
Personen die op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn, zijn verzekerd.
Financiering: werknemer en/of werkgevers betalen premie, gebaseerd op het loon van de
werknemer.
Hoogte van de uitkering is afgeleid van het dagloon. Het dagloon is meestal het in de afgelopen
jaar gemiddeld per dag verdiende salaris tot het maximumdagloon. Geen vermogenstoets en geen
partnerinkomenstoets.
De loongerelateerde uitkering is in duur beperkt en meestal afhankelijk van het arbeidsverleden
(WW en WIA)
1.2.2 Volksverzekeringen
Onder de volksverzekeringen vallen de AOW, Wlz, Anw en de Znw.
Kenmerken:
Alle ingezetenen zijn van rechtswege verzekerd. Voor de AOW geldt een opbouwregeling: voor
ieder jaar dat men vanaf 15-jarige leeftijd in Nederland woont, is de opbouw 2%. Voor de Zvw
geldt voor iedere ingezetene de verplichting een (private) verzekeringsovereenkomst af te
sluiten.
Financiering: iedereen die inkomstenbetaling betaalt (loonheffng)
Uitvoering: Sociale verzekeringsbank (AOW, Anw), de zorgkantoren (Wlz) en de
zorgverzekeraars (Zvw).
De duur is niet afhankelijk van het arbeidsverleden.
1.2.3 Sociale voorzieningen
Onder de sociale voorzieningen vallen:
Algemene regelingen:
De bijstand (Pw)
De Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
Regelingen voor bijzondere doelgroepen:
Wet IOAW
TW
Wajong
Wmo
Kindgebonden budget
Pagina 2 van 66
,Kenmerken:
Rechthebbende is iedere Nederlander en tevens de niet-Nederlander die hier rechtmatig
verblijft.
Uitvoering: gemeente (Pw, IOAW, Wmo), UWV (TW, Wajong) en de SVB (AKW).
Financiering: algemene middelen (belastingopbrengsten)
Hoogte: gerelateerd aan het minimumloon en afhankelijk van de gezinssituatie. Bijstand de
uitkering komt pas in beeld als binnen het gezin niet voldoende ander inkomen of vermogen
aanwezig is. Wajong kent geen partnerinkomens- en vermogenstoets.
De uitkering op grond van een volksverzekering of werknemersverzekering gaat voor; dit is een
zogeheten voorliggende voorziening.
Duur: zolang het inkomen onder het sociale minimum ligt (Pw) of bijvoorbeeld behoefte bestaat
aan een voorziening op grond van de Wmo.
Hoofdstuk 2: Kinderen
2.1 Inleiding
Het primaire doel van kinderbijslag en kindgebonden budget is het ondersteunen van ouders voor de
kosten van kinderen. De algemene kinderbijslagwet (AKW) is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten
van opvoeding en verzorging van kinderen tot 18 jaar. De AKW is een inkomensonafhankelijke regeling.
De financiering van de AKW gebeurt uit de algemene middelen (belastingopbrengsten). Hierdoor is de
AKW een sociale voorziening.
Het kindgebonden budget wordt in de vorm van een toeslag uitgekeerd door de Belastingdienst en is
gekoppeld aan de betaling van kinderbijslag. Ook voor 16- en 17- jarigen die geen startkwalificatie
hebben gehaald, bestaat recht op het kindgebonden budget (art. 2 lid 1 Wet op het kindgebonden
budget (Wet kgb) en art. 7 lid 2 AKW). Het kindgebonden budget is wel afhankelijk van het
inkomen van de ouder en ook van het aantal en leeftijd van de kinderen. De hoogte van de bijdrage
varieert tussen €1140 en €2400 per jaar (art. 2 lid 2 en 3 Wet kgb). Het bedrag wordt per maand
uitbetaald. De maximale inkomensgrens is €45.000 per jaar, afhankelijk van het aantal kinderen en of
het een eenoudergezin betreft of niet. Het kindgebonden budget houdt ook rekening met het
vermogen, maar daarbij geldt een vrijlating van €83.000 (art. 1 lid 4 Wet kgb).
2.2 Kring van verzekerden
Verzekerd voor de AKW is degene die in Nederland woont dan wel in Nederland werkt en onder de
loonbelasting valt. Ook moet de persoon rechtmatig in Nederland verblijven en dus over een geldige
verblijfsvergunning beschikken. In die zin in de verzekering van de AKW gelijk aan die van de AOW en
de Anw.
Wanneer woont een persoon in Nederland?
Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (art. 2 en 3 AKW). De sociale
verzekeringsbank (SVB), de uitvoerder van de AKW, kijkt of er een ‘duurzame band van persoonlijke
aard’ (in welke mate heeft de betrokkene een juridische, economische en sociale binding met
Nederland) bestaat tussen de persoon en Nederland.
2.2.1 Voor welke kinderen?
Recht op kinderbijslag bestaat voor een eigen, aangehuwd (stiefkind) of pleegkind (art. 4 lid 1 en art.
7 AKW). Het begin eigen kind zie niet alleen toe op de biologische band tussen ouder en kind, maar is
voornamelijk een juridisch begrip. Een aangehuwd kind is een kind van de partner uit een vorige
relatie. Een pleegkind is een kind dat de verzekerde als eigen kind overhoudt en opvoedt en waarmee
een nauwe, exclusieve relatie bestaat (art. 4 lid 3 AKW). Indien een nog levende ouder van het kind
bevoegd en in staat blijft belangrijke beslissingen te nemen, zal ik beginsel geen pleegouderschap
kunnen worden aangenomen.
Wanneer voor een man “eigen kind”? Als hij gehuwd is met de moeder op het moment van de
geboorte, het kind heeft erkend of heeft geadopteerd.
Wanneer voor een vrouw “eigen kind”? Een kind dat uit haar is geboren of een door haar geadopteerd
kind (art. 4 lid 2 AKW).
2.2.2 Thuiswonende kinderen tot 18 jaar (art. 7 lid 1 onder a AKW)
Voor een kind tot 18 jaar bestaat zonder meer recht op kinderbijslag als dat kind tot het huishouden
van de verzekerde behoort (art. 7 lid 1 sub a AKW). Om te bepalen of het kind tot het huishouden
Pagina 3 van 66
, behoort kijkt de SVB naar het aantal nachten dat het kind per week thuis is: een kind is uitwonend als
het minder dan 4 nachten per week thuis verblijft. Verblijft het kind tijdelijk ergens anders (ziekenhuis
of internaat) dan blijft het gedurende 6 maanden als thuiswonend aangemerkt. De verzekerde hoeft
niet aan te tonen dat hij een bepaald bedrag besteedt aan de opvoeding en verzorging van het kind.
Omdat het kind thuis woont gaat de wetgever ervan uit dat het kind voedsel en kleding krijgt, gebruik
maakt van gas, water en licht, naar school gaat, etc.
2.2.3 Uitwonenden kinderen tot 18 jaar (art. 7 lid 1 onder b AKW)
Voor uitwonende kinderen tot 18 jaar bestaat recht op kinderbijslag als de verzekerede aan de
onderhoudseis voldoet. De verzekerde moet kunnen aantonen dat hij voldoende bijdraagt (minimaal
€416 per kwartaal) in de kosten van de verzorging en het onderhoud van het kind (art. 5 Besluit
uitkering kinderbijslag). Er wordt hierbij geen rekening gehouden met de draagkracht van de
verzekerde.
Extra voorwaarde voor kinderen van 16 en 17 jaar
Voor het recht op kinderbijslag voor een kind van 16 of 17 jaar moet ook nog aan een extra voorwaarde
worden voldaan. Om als ouder/verzorger recht te hebben op kinderbijslag moet het kind van 16 of 17
jaar een dagopleiding volgen die aan het einde daarvan een zogeheten startkwalificatie oplevert of
daarvan is vrijgesteld. Echter, ook voor een werkloze jongere van 16 of 17 jaar bestaat na het behalen
van een startkwalificatie recht op kinderbijslag (art. 7 lid 2 AKW). De bepaling dat het kind heet
voldaan aan de verplichting van de Leerplichtwet betekent niet alleen dat het formeel ingeschreven
moet staan bij een opleiding, maar ook dat het niet meer dan 3 dagen per maand mag spijbelen (art. 7
lid 3 AKW en art. 4 en 4c Leerplichtwet). Volgt het kind van 16 of 17 jaar een beroepsopleiding,
zoals een hbo-opleiding, waarvoor studiefinanciering mogelijk is, dan bestaat geen recht (meer) op
kinderbijslag (art. 7aa AKW).
Kind in het buitenland
Kinderbijslag is slechts mogelijk voor een kind dat in Nederland woont of voor wie recht op kinderbijslag
bestaat. Bij dit laatste gaat het om kinderen die in de EU-/EER-landen of Zwitserland verblijven (art. 7b
AKW). De reden voor het verbod op export van kinderbijslag is dat de controle op de
samenlevingsvorm en op het inkomen van het kind zelf wordt bemoeilijkt als het kind buiten de EU en
Zwitserland woont. Kinderen die wonen en opgroeien buiten Nederland hebben in de regel een minder
sterke band met Nederland. Daarbij speelt een rol dat het wonen of langdurig volgen van onderwijs in
het buitenland niet bijdraagt aan de integratie en de uiteindelijke participatie in het land waar de
ouders wonen.
2.3 Hoogte kinderbijslag
De hoogte van de kinderbijslag is een vast basiskinderbijslagbedrag, namelijk €283 per kwartaal, en is
afhankelijke van de leeftijd (art. 12 lid 3 AKW).
De wet kent 3 leeftijdscategorieën:
Jonger dan 6 jaar: €198 (70% procent van het hiervoor genoemd basiskinderbijslagbedrag)
6 tot 12 jaar: €240 (85% van het basiskinderbijslag bedrag)
12 tot 18 jaar: €283 (100%)
Het woonlandbeginsel (EU-landen, Zwitserland of een land waarmee Nederland nog een verdrag heeft
afgesloten inzake de sociale zekerheid) houdt in dat de hoogte van de te ontvangen kinderbijslag wordt
afgestemd op lagere kosten voor levensonderhoud in het land waar de ontvanger of het kind woont
(art 12 lid 2 AKW). De uitkering krijgt zo hetzelfde doel als in Nederland, namelijk een
tegemoetkoming in de kosten van kinderen.
Op 12 dec 2014 heeft het CRvB een uitspraak gedaan over de hoogte van de kinderbijslag voor
kinderen die in Marokko wonen. Het resultaat van de onderhandelingen is dat de kinderbijslag voor
kinderen voor wie nu als kinderbijslag wordt ontvangen, blijft bestaan. Vanaf 1 oktober 2016 wordt op
de nieuwe kinderbijslaguitkeringen in het woonlandbeginsel toegepast, in die zin dat kinderen geboren
in 2016 de kinderbijslag met 10% zal worden verminderd, in 2017 met 20%, in 2018 met 30% en in
2019 en 2020 met 40%. Na 1 januari 2021 bestaat er geen recht op kinderbijslag meer voor nieuwe
aanvragers.
Pagina 4 van 66