Week 1
BKVW: hoofdstukken 1, 2, 3, 5 (paragrafen 5.1 tot en met 5.3) en 8.
De overheid kent zeer veel verschillende functionarissen, instituten en bevoegdheden; zie schema p.
4.
Juridische verschijnselen SBR
- Organen/ambten met hun verschillende wijzen van samenstelling en hun onderscheidende
bevoegdheden.
- Beschikking, een besluit met betrekking tot een individueel geval.
- Algemeen verbindend voorschrift, een besluit gericht op een onbepaalde hoeveelheid
personen (gemeentelijke verordening).
- Controlemechanismen, zoals de parlementaire verantwoordingsplicht, vormen van bestuurlijk
toezicht en rechterlijke controle.
- Bevoegdheidsverdelingen.
- Rechtsbeschermingsvoorzieningen.
De structuur van de rechtsorde, het geheel van het geldend/positief recht. → Drie terreinen die
allemaal een formeel en materieel deel hebben.
- Formeel, betreft de procedurele normen
- Materieel, betreft de inhoudelijke normen
Bij het SBR gaat het primair om de verhouding tussen overheid en burgers, en tussen
overheidsinstanties onderling.
SBR omvat de formele en materiële rechtsnormen inzake het handelen van de overheid en de
rechtsbetrekkingen van burgers ten opzichte van de overheid.
Handelen van de overheid
- Feitelijke handelingen
- Rechtshandelingen, handelingen van de overheid die een verandering in de wereld van het
recht tot gevolg hebben. → Kunnen van publiekrechtelijke dan wel privaatrechtelijke aard zijn.
- De meeste publiekrechtelijke rechtshandelingen hebben de vorm van besluiten die
eenzijdig bindend (eindresultaat) worden opgelegd.
- Sommige publiekrechtelijke rechtshandelingen zijn tweezijdig, bijvoorbeeld een
gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten.
- De meeste privaatrechtelijke rechtshandelingen van de overheid zijn tweezijdig. →
De overheid zal hierbij veelal niet op dezelfde wijze aan het rechtsverkeer deelnemen
als burgers. Art 1 Gw.
Besluiten
- Kenmerk is het publiekrechtelijk handelen d.m.v. eenzijdig bindende besluiten.
- Staatsrecht, betreft voornamelijk de besluiten van de hoogste staatsorganen en de
organisatorische structuur van deze organen
- Bestuursrecht, betreft de besluiten van organen die zich op specifieke terreinen tot de burgers
richten, alsmede de organisatorische structuur van specifieke organen. → in
Grondwet/organieke wetten: wetten tot stand gekomen in opdracht van de Grondwet.
Het verschil tussen SBR is conventioneel en didactisch van aard.
Overheidsbesluiten:
- De besluiten waarop het SBR betrekking heeft zijn in het algemeen eenzijdig bindende
overheidsbesluiten. → De gelding van het besluit is niet afhankelijk van de instemming van
hen tot wie het besluit is gericht: men is aan het besluit gehouden, of men nu wil of niet.
, - De binding betreft veelal primair de burgers, als ‘normgeadresseerden’. Overheden binden
vaak ook zichzelf tot andere overheden.
- Een overheidsbesluit kan meerzijdig zijn.
- Een besluit kan niet bindend zijn. Bijvoorbeeld een plan dat slechts een indicatieve betekenis
heeft. → Het geeft te verwachten ontwikkelingen aan.
- Algemeen verbindende voorschriften die in beginsel voor een onbepaaldheid van gevallen
gelding hebben en toegepast kunnen worden → wetten in materiële zin.
- Beschikkingen die in één bepaald geval een rechtsgevolg tot stand brengen.
- Beleidsregels die aangeven op welke wijze een orgaan zijn beleid denkt te voeren en
waaraan het vervolgens zelf gebonden wordt geacht.
- Plannen die op een bepaalde wijze een bindend effect bezitten.
- Vonnissen, arresten of uitspraken van geschillenbeslechters zoals rechters of bestuurlijke
instanties oordelend in administratief beroep.
- Typerend: het bindend zijn, in die zin dat de geadresseerden van die besluiten ergens toe
verplicht worden of anderszins een verandering in hun rechtssituatie ondergaan,
onafhankelijk van het antwoord op de vraag of zij daarmee instemmen.
Bindende overheidsbesluiten:
- Beantwoorden aan een maatschappelijke behoefte van dergelijke besluiten.
- Nodig omdat er in elke menselijke gemeenschap een aantal voorzieningen dient te worden
getroffen, die de gemeenschap als zodanig aangaan.
- Besluiten omtrent de verwerving van de financiële middelen en besluiten omtrent de
besteding van deze middelen.
Problematisch karakter van bindende overheidsbesluiten:
- Op tal van terreinen gaat de noodzaak ontstaan dat door middel van bindende besluiten
sturend wordt opgetreden. Naarmate in complexe samenlevingen de onderlinge
wisselwerking van burgers groter wordt, ontstaat ook een toenemende behoefte aan
bindende regelingen met betrekking tot deze interactie. → Het wordt veelal nodig diep in te
grijpen in de concrete rechtspositie van burgers.
- Naarmate bindende besluiten meer omstreden zijn, zal het des te noodzakelijker zijn deze
besluiten te laten nemen door een orgaan, dat qua samenstelling en gedragslijn waarborgt
dat volgens een zorgvuldige procedure alle opvattingen worden gehoord en tegen elkaar
afgewogen. → Hiervoor komt in de eerste plaats in aanmerking de formele wetgever, de
regering en de S-G optredend volgens de procedure van art. 81 e.v. Gw.
- Staatsrecht, houdt zich bezig met de organisatie van besluitvorming.
- Bestuursrechtelijke besluiten komen veelal tot stand op grondslag van formele wetgeving en
zijn dienovereenkomstig veelal in mindere mate fundamenteel omstreden.
- Eenzijdige binding houdt in dat zij rechtsposities beheersen onafhankelijk van de vraag of
betrokkenen daar individueel mee kunnen instemmen. Uit de aard der zaak zou het ieder lid
van de gemeenschap de meeste voldoening schenken indien hij met alle besluiten die hem
betreffen zou kunnen instemmen.
Aanvaardbaarheid van bindende overheidsbesluiten
- Er dienen eenzijdig bindende overheidsbesluiten van velerlei aard te worden genomen. Die
besluiten zullen niet genomen moeten worden door alle betrokkenen, maar door instanties die
daartoe bevoegd zijn verklaard. Tegelijk zal verzekerd moeten worden, dat deze besluiten
aanvaardbaar zijn voor degenen die door de besluiten worden gebonden.
- ‘Aanvaardbaar zijn’ is gebaseerd op een normatieve, binnen de gemeenschap geldende
opvatting omtrent wat redelijkerwijze aanvaard dient te worden. → Ingrijpende voorzieningen
die de gehele gemeenschap raken, dienen in beginsel gedragen te worden door de
instemming van een meerderheid van de volksvertegenwoordigers in beide Kamers van het
vertegenwoordigend lichaam (het Parlement).
, - Er wordt uitgegaan van de fundamentele gelijkheid van burgers.
- De vrijheid van burgers wordt zoveel mogelijk ontzien en in basisbehoeften wordt voorzien.
- ‘Aanvaardbaar zijn’ is dus normatief gekleurd.
2.1 en 2.2 → Kijk het hoorcollege.
De opkomst van de soevereine staat
- Middeleeuwen: theocratische theorie, de vorst is de hoogste instantie, de soeverein, omdat hij
in naam van God regeert. → De maatschappij is een hiërarchische ordening, waarbij alle
macht en recht samengebald is in de vorst als vertegenwoordiger Gods. Vorst staan boven
de wet. Er is geen sprake van zelfstandige rechten van lagere instanties, dus ook geen recht
op verzet. Natuurrecht, de vorst heeft slechts beperkte bevoegdheden. Zijn bevoegdheden
werden begrensd door onveranderlijke, uit de natuur voortvloeiende rechtsbeginselen, en
mochten alleen ten behoeve van het welzijn van de gemeenschap toegepast worden.
Enerzijds de legitieme vorst die met inachtneming van het natuurrecht het algemeen belang
diende, en anderzijds de tiran die zich de heerschappij onrechtmatig had toegeëigend om zijn
persoonlijke belang na te streven. Feodalisme, wordt gekenmerkt door een sterke band
tussen leenheer en de leenman, bestaat uit wederzijdse rechten en plichten.
De klassiek-liberale rechtsstaat
Het belangrijkste principe bij de klassiek-liberale rechtsstaat is de individuele vrijheid, die door het
recht beschermd moet worden. Hiertoe worden principes ontwikkeld:
1. Legaliteitsbeginsel
2. Machtsverdeling
3. Grondrechten
4. Rechterlijke controle
1. Legaliteitsbeginsel. → De vrijheid van de individu is de hoofdregel (onbegrensd), en de beperking
ervan de uitzondering (begrensd). Het middel waardoor de individuele vrijheidssferen t.o.v. elkaar en
t.o.v. de overheid afgegrensd worden, is de wet, die zeker en duidelijk moet zijn.
- Positivering is vereist, vastlegging van de beperkingen die aan de burgers opgelegd worden
in wetgeving.
- Machtsuitoefening door de staat is slechts geoorloofd wanneer deze berust op een door de
wet gegeven bevoegdheid. → B iedt zo geformuleerd nog onvoldoende waarborgen tegen
willekeur en absolutisme.
- Het legaliteitsbeginsel dient ondersteund te worden door een aantal andere fundamentele
rechtsstatelijke beginselen.
2. Machtsverdeling
- Het individu is primair gericht op het eigen belang, en derhalve partijdig indien deze betrokken
is bij de besluitvorming inzake een bepaald conflict waarin de eigen claims op het spel staan.
- Er dient een boven de conflicten van de individuen staande, objectieve instantie te zijn - de
staat - die natuurwetten positiviteit in wetgeving, en deze wetgeving op onpartijdige wijze
toepast.
- Machtenscheiding, de drie basisbevoegdheden van de staat - wetgeving, bestuur en
rechtspraak - dienen niet in één hand te liggen, maar moeten gespreid worden over
verschillende organen die elkaar aldus in evenwicht houden = trias politica.
- Checks and balances, stelsel van elkaar wederzijds controlerende, in evenwicht houdende
instanties.
3. Grondrechten
- Veelal is de staat een instrument, een constructie ten behoeve van de handhaving en
bescherming van zijn eigen en andermans vrijheid. Voldoet de staat niet aan deze opdracht,
schendt hij de vrijheidsrechten van het individu, dan heeft dit individu een recht op verzet. →
, De rol van de staat is een dienende, hij behoort geen eigen belang te hebben en geen
doelstellingen na te streven die niet te rechtvaardigen zijn vanuit zijn opdracht de individuele
vrijheid te waarborgen.
- De overheid dient zich zoveel mogelijk te onthouden van identificatie met een bepaald
mensbeeld, zich verre houdt van de vereenzelviging met een bepaalde godsdienst of politieke
ideologie. → Non-identificatiebeginsel.
- Het vrijheidsrecht vormt het uitgangspunt, de beperking de uitzondering. Daar de vrijheid de
hoofdregel vormt, behoeft zij geen rechtvaardiging, hoeft zij niet gelegitimeerd te worden. Het
individu hoeft het gebruik dat hij van zijn vrijheidsrecht maakt dan ook niet te rechtvaardigen,
bevordering van de democratie, bestrijding van misstanden etc. Daar de beperking de
uitzondering vormt, vereist zij juist wél een rechtvaardiging, die in laatste instantie moet
berusten op de ratio van de staat.
- Gelijkheid voor de wet betekent dat de wetgeving geen privileges dient te bevatten.
Gelijkheidsbeginsel → Niet alleen gelijkheid voor de wet maar ook gelijke politieke en
maatschappelijke kansen door de wet.
4. Rechterlijke controle
- Enerzijds een uitwerking van het beginsel van machtenspreiding, anderzijds het belangrijkste
mechanisme om toe te zien op inachtneming van het legaliteitsbeginsel en de grondrechten.
- De rechter volstaat er niet meer mee alleen het optreden van de overheid in zuiver
civielrechtelijk gedaante te toetsen. In toenemende mate is ook het handelen van de overheid
in haar publiekrechtelijke gedaante aan rechterlijke controle onderworpen.
- Er wordt bezien of een optreden een wettelijke grondslag heeft, blijft binnen de grenzen die
de grondrechten stellen en er wordt ook getoetst aan de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur, en soms ook getoetst aan ongeschreven rechtsbeginselen.
De democratische rechtsstaat
De te regelen materie door de volksvertegenwoordiging is te overzien en in hoofdzaak middels
algemeen geformuleerde wetgeving te normeren en te sturen.
- 1813-1814: volledige realisatie van representatieve democratie op basis van algemene
directe verkiezingen.
- 1848: invoering politieke ministeriële verantwoordelijkheid (incl. de verantwoordelijkheid voor
de daden van de onschendbare koning).
- 1848: directe verkiezingen op basis van een census.
- 1868: invoering vertrouwensregel, op grond waarvan de regering het vertrouwen van een
parlementaire meerderheid dient te hebben.
- 1887: caoutchouc-artikel, kiesrecht werd hiermee toegekend aan degenen die voldeden aan
de bij de (Kies)wet te bepalen ‘kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand.
- 1917: algemeen mannenkiesrecht en vervanging van het districtenstelsel voor een stelsel van
evenredige vertegenwoordiging.
- 1919: algemeen vrouwenkiesrecht.
→ democratische rechtsstaat is ontstaat.
De sociale rechtsstaat
Democratie en rechtsstaat, algemeen kiesrecht en vrijheidsrechten zijn op zichzelf nog onvoldoende
om een volwaardig bestaan te hebben. → Wat is de reële betekenis van deze fundamentele rechten
als niet tevens voldaan is aan zekere minimumvoorwaarden ten aanzien van inkomen, wonen,
onderwijs e.d.?
- De overheid gaat in toenemende mate in de sociaal-economische sfeer interveniëren met
beschermende, stimulerende en herverdelende maatregelen. → Hiermee wordt ook beoogd
reële gelijkheid van kansen te creëren en de materiële condities te scheppen om een ieder de